| |
| |
| |
Een idylle
K.L. Poll
1
Verteld is verteld. Een naaldloze kerstboom
wacht in februari verkleumd in de sloot
op de volgende fase. Met de neus erop
staat Jan, acht jaar, roerend in het water.
Als slavendrijver is hij geduldig, geen
hardhandig trekken en breken van takken,
dat bederft de sport en de techniek
van wat hij wil. Het lukt, de boom raakt vlot
en drijft op de golfslag naar de brug.
| |
2
Zijn vriendin droomt over een bos
waarin zij de baas is over een leger
dwergen, schildersdwergen, die voor haar
paddestoelen verven in paars, oranje,
rood tegen een groene achtergrond,
geel, blauw en zilver tegen een zwarte,
alle combinaties staat zij toe, maar zij stelt vast
wat in welk systeem past, ieder systeem
een dorp. Het bevalt de dwergen uitstekend.
Zij werken voor wat zij waard zijn, logeren
verderop wanneer hun voorkeur uit de toon valt
van de naaste omgeving. Zij noemen haar
Levine, dat betekent veelkleurig, een naam
die haar als muziek in de oren klinkt
al weet zij ook later zelf niet waarom.
| |
3
Over de ouders van Jan en Levine
gaat dit verhaal niet. Zij zijn achtergrond.
Het is nuttig te weten dat zij bestaan.
De vader van de jongen is notaris, denkend
aan dood in termen van bezitswisseling.
Zijn vrouw is vitaler, dagelijks druk bezig
vijf kinderen veilig door hun jeugd
te loodsen. Haar ideaal van vrijheid valt samen
met de gedachte aan oud zijn, bedaard, rijk.
De moeder van Levine aan de overkant
van de straat is gescheiden, haar dochter
enig kind, haar man, mijn vroegere man zegt zij,
een royale moeizame gast in de weekends.
| |
| |
| |
4
Details zijn altijd welkom, zij leiden af
van de kortsluiting der samenvattende woorden.
Eerst Jan nog eens, nu op het ijs,
voor zijn leeftijd, negen, niet groot,
met zekere slagen, snel wendbaar, bewust
van macht, te zeker om op te scheppen,
met handen op de rug, lange schooldas
tot zijn knieën. Hij kwam bij een wak
langs de kant, waar hij het evenwicht
verloor, spartelend onderging, onder
gejuich van bijna allen. De sloot
was ondiep. Geschrokken en aangetast
stond hij tot zijn middel in het water.
Zijn moeder rende naar buiten. Zij zag
hoe Levine, Emilie zoals ieder haar noemde,
languit op haar buik op de sneeuw,
haar arm uitstrekte, Jan bij de hand
nam, naar achteren schreeuwde: hou mijn voeten vast,
en hoe zij hem op de wal trok, de twee verlegen
even lachend naar elkaar toen het gelukt was.
| |
5
Op de achtste verjaardag van Levine
kwam haar vader triomfantelijk binnen
niet met een echte stoel, een echt bureau
maar met een kist vol poppenmeubels.
Snikkend ging zij naar haar kamer en sloot zich op.
Wat haar ouders, tantes en vriendinnen
ook klopten, beloofden en smeekten
zij bleef waar zij was. De gelukwensers
praatten nog een uurtje na en gingen
de een na de ander bedremmeld naar huis.
Kom je beneden eten? Geen antwoord.
Patat, knakworst, appelmoes en ijs
at haar moeder alleen, huilerig, katterig.
De slingers in de doos voor volgend jaar.
Levine was razend ingeslapen.
| |
6
Met een stok in het zand getekend figuren
die te binnen schoten, oefeningen voor school,
door een schoen gladgestreken bij fouten.
Roestig mes gevonden tussen blaren
geschikt genoeg voor het pellen van boomschors
voor krassen op steen, voor het openwoelen
van richels tussen tegels, systematisch,
de stoep bezaaid met zwarte repen en kruimels.
Spijlen van hekken van tuinen van vijanden,
's zomers aan het oog onttrokken door bomen
waar de bal als een nest in blijft hangen
| |
| |
de witte Pirelli uit de Sisarijs-of-Sarisgang.
Het genot van de voorsprong het gevecht
tegen de achterstand harde ballen
gericht op de hoek van het hek
of rakelings langs de paal van een plataan
of wegspringend van de stoeprand in het midden
of met effect vlak voor de voeten stuitend.
| |
7
De familie van Jan en Levine met haar moeder
leefden twee weken onder hetzelfde dak,
in de zomer op een boerderij in Grijpskerk.
Jan hielp de boer met melken en hooien.
Levine deed niet mee, zij bleef in de schuur
speelde met poezen en plaagde de kippen
met fijn grint dat op graankorrels leek.
Eens op een middag, in het traagst van de dag,
zij zat te lezen in een hoek van de hooizolder,
hoorde zij stemmen bij de open schuurdeur.
Jan praatte met een ouder meisje uit Schiedam
dat de vorige dag was gekomen, zonder
ouders. Zij hoorde hem zeggen: Emilie
houdt geloof ik niet van een boerderij,
zij gaat nooit mee als er iets te doen is.
Ik ken haar al lang, vroeger speelden
we samen, maar nu vind ik er niets meer aan.
Ik weet niet, ze kijkt altijd zo bedroefd.
Als ze niet kan winnen wordt ze kwaad, en slaat,
en als jongen kun je dan natuurlijk niet terugslaan.
Er is iets met haar vader, wat weet ik niet precies.
Moeder zegt dat ik aardig tegen haar moet zijn.
Dat probeer ik ook wel, maar de jongens in de klas
lachen haar uit om haar geblokte kousen
en de lange jurken die zij altijd aanheeft.
Als zij aan haar vlechten trekken moet ik ook lachen,
dat is gemeen van me, ik heb wel eens geroepen:
jongens, hou op met dat pesten van Emilie,
maar dat hielp niet. Ik kan het ook niet blijven doen.
Anders denken ze dat zij mijn vaste vriendin is.
| |
8
Een jaar of vier later zaten zij beiden
in de vijfde klas van het gymnasium.
Het was april, zaterdagmiddag
op het hockeyveld. Jan was linksbinnen,
een schot, hoog naast, de bal
over de sloot. Hij nam een aanloop,
geconcentreerd, in zijn gevoel bewonderend
bekeken door de vrienden en vriendinnen,
zo zet een jeugd zich vast bij de gelukkigen,
zijn stick in de hand want de sloot was niet breed.
| |
| |
Het litteken blijft tot de huid is vergaan.
Hij struikelde bij de afzet en viel
op een arm die brak. Zelfs het kleine
geluid van de breuk bleef bewaard in zijn hoofd.
Op een woensdagmiddag in het ziekenhuis
kwam Levine door het raam naar binnen.
Zij praatte over school en keek naar het gips.
Je kunt er op schrijven, zei hij luchtig
en zij begreep het wel maar wist niets
te bedenken dat haar wel en niet
verraden zou. Zij hadden elkaar
jarenlang niet meer zo lang alleen gezien.
Hun kans kwam bij de analytische meetkunde:
hij deed alsof hij een som niet begreep,
zij pakte een potlood uit haar tas
en op zijn gips rekende zij blozend voor
hoe het bewijs verliep. Hun hoofden
kwamen ongewoon dicht bij elkaar,
Levine's vuist, haar rechtopstaande schrift,
een stem die anders klinkt van zo dichtbij.
| |
9
Het was geen waanzin die zich openbaarde
toen zij de dag na haar examen
de boeken op een stapel legde
in de tuin, wachtte tot het nacht was,
het ritueel eerst in haar kamer repeteerde
met opgespaarde lege doosjes lucifers
en in pyama, rood met witte stippen,
danste om het vuur, kampliedjes verbasterend
| |
10
Hun laatste ontmoeting. Na een duinwandeling
waarbij zij elkaar voor het eerst kusten,
met een treurig gevoel van afscheid en volwassen zijn,
kwamen zij terug in hun straat, zwaaiden
van huisdeur naar huisdeur en liepen verlangend
nog één keer naar de rand van de sloot. Eenden
vlogen gestoord weg bij hun nadering.
Zij praatten onhandig, totdat Jan zich vermande
en het water inliep. Halverwege
ontmoet hij Levine. Zij verliezen hun evenwicht
niet. Na afloop waden zij duizelig
| |
[pagina 18-19]
[p. 18-19] | |
|
|