zijn wat het in werkelijkheid ook is. Maar het voorgeven, het veinzen, het lijken blijft bestaan door die kunstmatig aangebrachte druppels. Deze pikante bijzonderheid, dit speciale effect treft men in de kunst zo vaak aan, dat men er het ‘wezen’ van de kunst om is gaan miskennen. Omdat zich achter de ‘voorstelling’ veelal het ‘voorgestelde’ bevond, omdat het effect van veel kunst mede bepaald wordt door het bij de gebruiker oproepen van de gedachte dat het weliswaar zo lijkt, maar in werkelijkheid ook zo is, ging men het ‘weergeven’ van werkelijkheid als de ‘taak’ van de kunst zien.
De Nederlandse of misschien alleen maar Amsterdamse uitdrukking Daar is op gekakt betekent ‘aan deze zaak behoort met verachting voorbij gegaan te worden, deze zaak is te nietswaardig dan dat wij er rekening mee zouden houden’. Het participium perfecti heeft hier de betekenis ‘te bekakken’: ‘daar behoort op te worden gekakt, daar kan op gekakt worden’. Dit lijkt op soortgelijke constructies in het Russisch, Grieks en latijn. In het Nederlands komt het zelden zo voor. Dat punt is bezeild is een van de weinige mij bekende gevallen. Het betekent ‘dat punt is zeilend bereikbaar’. Ben je belazerd zou op die manier kunnen worden opgevat als ‘ben jij iemand die (gemakkelijk) te belazeren is?’. Godgeklaagd zou dan zijn ‘waarover men God zijn beklag kan of behoort te doen’. Onbesproken gedrag: gedrag waar niets op aan te merken is.
Nederlandse Joden gebruiken soms Ned. binnen in de betekenis van ‘het vertrek hiernaast’. Zullen we binnen gaan zitten? betekent dan niet ‘Zullen we binnenshuis gaan zitten?’, maar ‘Zullen we in de andere kamer gaan zitten?’ Bij het veldwerk dat aan deze waarneming ten grondslag ligt had ik met de moeilijkheid te kampen dat ik nooit kans zag een informant te provoceren tot een uitspraak waar deze uitdrukking in voorkwam. Ik moest wachten tot het woord toevallig een keer gebruikt werd. Tussen 1935 en 1965 heb ik dit gebruik zes maal geconstateerd, uit de mond van mijn informanten J.K., D.K., B.P., C.S., S.M. en M.K. Uit de mond van elk hunner heb ik de uitdrukking slechts één maal gehoord. Uit ondervraging daarna bleek dat de informanten zich niet van deze betekenis van binnen bewust waren. Bij niet-Joodse sprekers van het Nederlands heb ik dit gebruik van het woord niet aangetroffen.
Zijn boeken zijn leesbaar, dus zij behoren niet tot de literatuur. Zijn muziek is te neuriën, dus is het geen muziek. Zijn betoog is begrijpelijk, dus het heeft geen wetenschappelijke waarde.
Madame, kennen Sie das alte Stück? Mij heeft die Madame altijd geïntrigeerd. Doordat zij nooit met ‘lieve lezeres’ of zoiets wordt aangesproken krijgt de lezer de indruk dat niet de vrouwelijke variant van de traditionele ‘cher lecteur’ in het spel is, maar een geheimzinnige dame die wij niet kennen, maar Heine blijkbaar wel. Een mogelijke voorgangster vond ik bij Louvet. Op p. 23 van het zesde deel van zijn Vie du chevalier de Faublas (Parijs 1806) introduceert hij ‘la belle dame qui me lit’, om deze vervolgens uitsluitend met ‘Madame’ aan te spreken. ‘Si vous êtes sensible, ou si vous l'avez été, Madame, vous savez que de tous les chagrins, ceux du coeur sont les plus amers etc.’ Dit herinnert ook in toon aan ‘Wie man im Himmel lebt, Madame, können Sie sich wohl vorstellen, um so eher, da Sie verheiratet sind’.