zelve, een jongen die zo'n situatie wel kan ‘handlen’. ‘Gaat u nu maar snel weg’, zei de agent, ‘u bent gewaarschuwd, als er straks iets gebeurt hebben wij het weer gedaan’, een en ander meer in het bijzonder tot Joop van Tijn.
Enfin, goede staatsburgers die wij zijn, liepen wij dus verder, Jan Wolkers naar huis, wij naar de Olofspoort of hoe het daar mocht heten, en we zeiden nog tegen elkaar: ‘Daar komt straks nog gedonder van’, niet verwachtend dat het al zo snel en zo hevig zou uitbarsten. De menigte was immers nauwelijks opgeschoten, meer afwachtend (op de opening van de tentoonstelling) dan uitdagend, en bovendien zou de politie wel wijzer wezen, dachten we nog in onze onschuld. Je kan natuurlijk zeggen dat het verkeer werd belemmerd op de even zijde van de Prinsengracht, maar dat was maar in één richting, bovendien wordt het verkeer dag in dag uit belemmerd op de Amsterdamse grachten door lossende en ladende vrachtauto's zonder dat een agent ooit de bullepees uit de schede trekt. We waren trouwens niet de enigen die dachten dat het zo'n vaart niet zou lopen, want menige publicist stond een gracht verder in de Olofspoort een biertje te drinken toen kort na onze aankomst het bericht binnenkwam dat de zuiveringsacties een aanvang hadden genomen. Dus daar gingen we weer, na enige aarzeling (plicht gaat voor de sinas, maar aan de andere kant zou het wel weer net zijn afgelopen als we er aankwamen, er was in diepste wezen immers niets aan de hand?), maar jawel hoor: het was weer raak! Agenten die ‘doorlopen!’ zeggen tegen de voorsten van een menigte, die voorsten die alleen al om technische redenen niet snel uit de voeten kunnen, de agent die dan tegen ze aan begint te duwen, de geduwden die een geïrriteerde afweerbeweging maken (‘blijf met je poten van m'n lijf’ of zoiets) en de agent die dan uithaalt. Wie provoceert er eigenlijk? Na het even vanaf de overkant te hebben aangekeken besloten we het café binnen te gaan op de hoek van Utrechtsestraat en Prinsegracht, de eigenaar deed de deur op slot, en daar stonden we,
op de stoelen, over het gordijntje heen kijkend, ‘mag ik een jus d'orange van u?’, een stelletje razende reporters dat heet van de naald de indrukken gezeefd door de spiegelruit op zich in liet werken, dat is pas journalistiek!
Het is vaak een kwestie van bekijken en van strategie, zeg ik altijd, later kwam Aad van der Mijn er ook nog bij, je kan wel zeggen dat de bloem der journalistieke natie daar, goed afgeschermd in een aangename omgeving, zijn werk stond te doen. De mening zou misschien kunnen postvatten dat vanachter een caféraam de essentie van zo'n rel niet gevat kan worden, maar dat lijkt me te pessimistisch gezien. ‘Als je zo'n charge eenmaal een paar keer aan den lijve hebt ondervonden,’ zei Joop van Tijn trouwens, ‘gaat de animo er een beetje af’. Wat zagen wij daar nu, vanachter dat raam? Bekende passanten bijvoorbeeld: Harry Mulisch, Bram de Swaan, Hugo Brandt Corstius, notabele provo's waaronder een raadskandidaat en niet te vergeten de agent die pal voor onze neus met een bullepees een oud gekromd vrouwtje hielp oversteken. ‘Oom agent in moderne uitrusting’. Pal voor ons remde ook het overvalbusje, de deur werd opengeworpen en een agent pakte er een armvol sabels uit, een stuk of acht zou ik zeggen, die hij als een schoof korenaren opnam en meenam om ze rond te delen onder de agenten, neem ik aan.
Er ontspon zich, pal voor de ruit, ook een discussie tussen buurtgenoten, twee kijvende vrouwen, van wie ik merkwaardig genoeg geen woord kon verstaan (televisie met weggedraaid geluid), maar waarvan een stamgast, die er pal naast stond met slechts de ruit als scheiding tussen hem en de vrouwen in, een plastische reportage gaf, waarvan de authenticiteit niet te achterhalen viel. ‘Je moer was zelf een hoer!’, meldde hij enthousiast aan de andere inzittenden van het café, en ‘rot op met je geverfde smoel’, een gesprek dus waarvan het verband met de omliggende gebeurtenissen moeilijk te achterhalen viel.
Na een uurtje leek de rust weer enigszins te zijn weergekeerd, weliswaar was het verkeer door de Utrechtsestraat nog steeds wat ontregeld door het regelend optreden van de politie, maar de grootste commotie leek voorbij, een overvalbusje reed weg, een politievolkswagen verdween, ik rekende af en begaf mij naar het Amstelveld om de auto te halen. Wie liepen dezelfde kant op? Precies ja, Peter Schat, Harry Mulisch en zijn Ineke, en Bram de Swaan die allemaal net zo verrast opkeken als ik toen op het Amstelveld een rij politie te paard bleek te staan, als in een remise, een peloton Blücher dat op het beslissende moment zou komen toeslaan als de strijd tegen de provo's verloren dreigde te gaan. Bram de Swaan (hij zonder sabel) raakte helemaal begeesterd, ging naast de rij op zijn hurken zitten om te kijken of ze wel goed gericht stonden, en gaf behulpzame aanwijzingen: ‘Vijfde paard ietsje naar voren!’ Dat heet zuigen, als ik het wel heb, Engelse paradewachten voor Buckingham Palace en soortgelijke beziens-