Hollands Maandblad. Jaargang 7 (214-225)(1965-1966)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] [Gedichten] Gerrit Komrij Du musst verstehn Als kind vond je een puntenslijper 't fijnst. Ze waren ingebouwd onder in een poesje Of zo. Dat vond je niet zo gauw. Er zat een inktlap aan. Die moest je Helpen als je vlekken had gemaakt. Van kindsbeen af heb je 'n beeld behouden, Dat, toen je eens verloren was geraakt In een wild bos, een vrouw, wat ouder, (Het kon een heks zijn) zo een van binnen Ingebouwde slijper aan je gaf. En zei: Van nu af aan zijn we vriendinnen. En zei: Het zijn de dingen van je graf. Droom De opperman verkracht zijn korifee en In de verte rammelen wat oude borden. Hij weet onder de wervel van de naweeën Dat hij opeens een heel koud man kan worden. Ik zit op een stoof te kijken en te niezen en Zie de jongen onder hem na-lijden. Ik denk: dit is het sprookje van de markiezin en Hoe zij eens gekeeld werd door haar keukenmeiden. Ik denk: je wordt getemd, en ik de menner! Ze zullen buigen al je ogen van hard glas. Ik ben je moordenaar, je vriend, je grafschenner. Als ik maar niet zo snipverkouden was. Kloostertuin We gaan vanavond naar de Zomertuinen, En planten erwtjes op de buik van paters. Weerstuit zal gaan schijnen op hun kruinen, En in de tuinen blinken stille waters. Je komt niet verder dan de nekgewrichten. De onderneming loopt soms op niets uit. Je handen branden aan in de gezichten, En in het klooster gaan de lichten uit. Een woord zegt niets! Maar waar een wil is, Daar is een weg. Of onderdak. Je biecht er in de tuinen je sifilis. De erwtjes gooi je in de vuilnisbak. Vorige Volgende