De noozelen
A. Roland Holst
Het is mij opgevallen dat, als mijn leven weer verticaal gaat vibreeren en de woorden weer opgaan tot taal, ik mij nader ga voelen tot de niet talrijken in wie het kind bleef leven en spelen en die niet zelden ook zitten staren alsof zij zich niet door wat er zoo al te zien valt laten afleiden - van wat? Van een leven misschien waarmee het weten weinig heeft te maken.
Zij worden onnoozel genoemd door de zeer talrijken die op het weten uit zijn, en vooral op het beter weten.
Dat dit zich nader voelen tot die onnoozelen voorkomt onder dichters is niet verwonderlijk, want zij moeten het - al kunnen zij het niet stellen zonder de rede - toch hebben van wat de rede te buiten gaat. Maar het komt ook voor onder hen in wie de intelligentie zich zeer bewust - willens en wetens - onderscheidt van het intellect dat met het buitenredelijk bewustzijn geen weg weet - waarschijnlijk omdat het daar geen gelijk kan krijgen. De intelligenten zijn er maar weinig op uit, gelijk te krijgen; wetend hoe weinig er te weten valt, worden zij geboeid door die buitengebieden van het bewustzijn - onder- en bovenbewustzijn - waar de rede geen gids meer kan zijn, maar aarzelend gaat dolen.
Zij die het intellect beoefenen, missen niet wat zij niet hebben, zoals de taktloozen de takt niet missen. Vroeger noemde ik hen de breinwerkers, die altijd - net als de schrijnwerkers, maar eigenlijk minder ter zake doende - iets omhanden hebben en altijd wel iets bereiken. Als de dagtaak er weer bij is, komt de krant in de bus, en kunnen zij zich weer verdiepen in wat binnen en buiten de grenzen al zoo werd bereikt door wie, meer bekwaam dan zij, toch zijn als zij.
Hoe dan ook: zij hebben het voor het zeggen, en zoo hoort het ook. Als een van hen, voor hij naar bed gaat, nog even een brief op de bus gaat brengen, komt het soms voor dat een onnoozele hem voorbijgaat, die in zichzelf praat of die wat voor zich heen loopt te lachen.
Hij voelt zich dan voldaan omdat hij zoo niet is, en niet zonder spot kijkt hij hem even na. Misschien is in zijn blik ook nog iets van meewarigheid... Waarom zou ik hem en al die anderen nog breinwerkers noemen? Zij zijn de noozelen.