Chinese boeren en Amerikaanse ideologen
G. van Benthem van den Bergh
jan myrdal: Report from a Chinese village, London 1965.
felix greene: Acurtainof ignorance, Garden City, New York 1964.
Angst is vaker een reactie op vermeend dan op werkelijk gevaar. Autorijden op zondag is minder griezelig dan fietsen op een donkere avond langs een pad met bomen aan weerszijden. Zo komt ook een land dat wij als onze vijand zien ons dreigender voor naarmate wij er minder van weten. Daarom is het, als men het politiek nodig vindt dat een bepaald land als vijand wordt en blijft beschouwd, nuttig als de inwoners ervan niet als mensen maar als abstracties gezien kunnen worden. Hoe geringer de kennis van de ervaringswereld van een ‘vijandig’ volk, hoe makkelijker het is het beeld van de staat en de samenleving die samen die vijand vertegenwoordigen te laten beantwoorden aan het beeld dat onze vijandschap rechtvaardigt.
De alinea hierboven bevat een paar generaliserende beweringen, ingegeven door twee boeken die elkaar in zekere zin aanvullen, beide handelend over communistisch China. A curtain of ignorance van Felix Greene gaat over het beeld van communistisch China zoals dat door Amerikaanse voorlichters - journalisten, wetenschapsmensen, politici - wordt verspreid en waarvan Greene aan de hand van eigen ervaringen en feitelijke gegevens de onjuistheid en ideologische vooringenomenheid probeert aan te tonen. Het tweede boek, Report from a Chinese village van de Zweedse schrijver en socioloog Jan Myrdal, beschrijft het beeld van communistisch China zoals zich dat voordoet aan de bevolking van het Chinese dorp Liu Ling. Het bevat de levensverhalen van Chinese boeren, door Myrdal gedurende een verblijf van een maand in Liu Ling met hulp van twee tolken opgetekend.
Als documents humains, als mogelijkheden tot identificatie met mensen, levend in een cultuur die in onze ogen op heel andere waarden is gebaseerd, hebben deze verhalen al een niet hoog genoeg te waarderen betekenis. Maar bovendien bieden ze een mogelijkheid om de Chinese revolutie te beoordelen niet op grond van het beeld van de westerse waarnemer, dat onvermijdelijk door eigen waardeoordelen wordt beïnvloed, maar op grond van de ervaringswerkelijkheid van de mensen zelf die de revolutie hebben ondergaan. Niet de totalitaire staat, maar de ‘nieuwe samenleving’, niet de gele horden, maar de Liu Ling ‘arbeidsbrigade’. Vanuit onze cultuur en onze ervaring mogen de waarden die aan het leven van deze Chinese boeren betekenis gaven onverdragelijk en verwerpelijk blijven, door ons in hun ervaringswereld te verplaatsen kunnen we er toch de menselijke betekenis van zien, ja zelfs merken dat we vanuit onze ‘laatste’ waarden misschien toch tot een positief oordeel komen, ook al zouden we onder geen beding zelf in China willen wonen.
Hoe dit ook zij, Myrdal heeft een boek geschreven dat ons in staat stelt de historische abstracties die onze kennis van China bepalen op te vullen met een menselijke werkelijkheid. Zo heeft hij het ook bedoeld: hij heeft het boek willen schrijven dat hij op zijn reizen door Azië had willen lezen, omdat hij waar hij ook kwam ‘een angstaanjagende kloof’ ervoer ‘tussen de werkelijkheid die mij omringde en de beschrijving van dezelfde werkelijkheid zoals ik die las’.
De documenten die Myrdal ons verschaft heeft spreken het best voor zichzelf, maar omdat ze de enige zijn waarover we beschikken moeten ze tevens gebruikt worden om ons beeld van China op te bouwen of te corrigeren. Wat is het beeld dat zich aan althans deze lezer van Myrdals boek opdringt? Het stereotiep van de op dwang, terreur en ‘brainwashing’ berustende totalitaire staat wordt in de ervaringswereld van de inwoners van Liu Ling niet teruggevonden. Zeker, de socialisatie in China voltrekt zich bewuster en gerichter dan bij ons, maar er blijft toch een ruime mate van keuzevrijheid over voor het individu, die dat in elk geval zo ervaart. Als hij zijn leven van vandaag