Hollands Maandblad. Jaargang 7 (214-225)
(1965-1966)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
De leesbril en de zandloper
| |
[pagina 17]
| |
licht. Daarnaast heb ik veel meer figuren aangehaald in mijn critiek op Swarts studie over het franse pessimisme in de 19e eeuw dan Van Galen Last laat blijken. De Tocqueville was voor mij als illustratie zeker niet belangrijker dan b.v. Baudelaire, Balzac of Lamennais. Valéry komt slechts één keer in mijn stuk voor, overigens in een aanhaling van Benda waarvan ik de algemene kant belangrijker vond dan de slachtoffers die hij koos. Zou er over Barrès nog te praten zijn, inderdaad, Valéry kan men zo niet beschuldigen, want hij heeft zich wel degelijk geinteresseerd voor de ‘vooruitgang’, was daar niet eens pessimistisch over. Hij heeft o.a. eens beweerd dat onder de vooruitgang meestal verstaan moest worden dat er meer schoenen, broeken, huizen en etenswaren werden geproduceerd. En dat vond hij op zichzelf helemaal niet zo gek. Alleen werd hij een beetje huiverig als men via de vooruitgang de toekomst der wereld ging voorspellen. Daar schreef hij over: Waar het met de wereld naar toe draait dat weet niemand, dat is onvoorspelbaar. Resumerend: Benda beschuldigde Valéry vals, maar mijn uitspraak aan het einde van het pleidooi tegen het verheffen van de pessimisten tot profeten door Swart - ‘over het einde van de mensheid, laat staan de wereld, is ons niets bekend’ - brengt me in het gezelschap van Valéry. Weer eens een bewijs hoe gevaarlijk het is, ja zelfs een hond te citeren. Je weet nooit wat voor staart hij heeft. Swart echter noemt Valéry en Benda in één adem, zet ze bij elkaar in een ivoren toren. Zie zijn studie. Het is dan wellicht nu duidelijk: dat kon hij niet doen. Benda en Valéry zijn geen gelijkgerichte figuren, dat blijkt wel uit de uitspraak van Benda, hoe onjuist zijn beschuldiging ook was ten opzichte van Valéry. Enfin, alle jezuïetenfinesse terzijde: zonder Benda's tekst te verminken - weglaten zou onjuist zijn geweest - hadden een voetnoot of haakjes om Valéry uitkomst kunnen brengen. W.D. Kuik
Van Galen Last: satisfactie = optimisme (dus). Antwoord: Satisfactie geeft lang niet altijd optimisme. Integendeel: tevreden mensen zijn meestal bijzonder benauwd de reden van hun tevredenheid verloren te zien gaan (een zekere welvaart en geborgenheid). Zij zijn eerder geneigd pessimistisch te staan ten opzichte van de toekomst. Men weet wat men heeft, niet wat men krijgt. (Whels over de welvaartstaat) Van Galen Last: Als algemene regel van het cultuurpessimisme is Kuiks verklaring in ieder geval onhoudbaar. Antwoord: Heeft Kuik ook nooit zo gesteld. Wel heeft hij het als een bijverschijnsel gezien dat Swart niet had mogen vergeten. Patrick Pollock Whels
Van Galen Last: De ellende van de roodhuiden in vergelijking met de ellende van het Europees industrieproletariaat. Het anders zijn, maar vermoedelijk niet minder. Antwoord: Het was meen ik Buret die al in 1840 opmerkte dat de industrie-arbeiders in Frankrijk en Engeland beroerder af waren dan de negerslaven op Jamaïca. W.D. Kuik
De Tocqueville. Zie artikel Van Galen Last. Hoewel ik naar ik meen al voldoende heb uitgelegd dat mijn kritiek op de Tocqueville slechts aanvullend bedoeld was, vind ik het toch aardig om even in te gaan op de naar mijn smaak al te grote waardering van Van Galen Last. Gaf Swart hem vooral een religieus tintje (zie zijn boek pag. 58-60), Van Galen Last maakt hem tot een illusieloze maar glasheldere rationele figuur, die uitsluitend met de hoge en edele idealen ‘vrijheid’ en ‘waardigheid’ het staatkundig leven in zijn dagen tegemoet treedt. M.i. bestaat ook nog zoiets als de ambitieuze politicus de Tocqueville, die na 1839 een rol heeft willen spelen en faalde. Dat maakt hem niet minder groot als theoreticus, maar wellicht zit er aan dat falen toch een kantje dat zijn pessimisme beinvloed heeft, wat minder rationeel maakt na zijn praktijkoptreden. Vandaar wellicht de veel hardere toon in zijn souvenirs en hier en daar brieven uit die tijd, terwijl hij in zijn andere geschriften bijzonder waardig en beheerst is. | |
[pagina 18]
| |
Enige voorbeelden:
Een beschrijving van Blanqui: ‘Het was op dit ogenblik dat ik, op zijn beurt, op het spreekgestoelte een man verschijnen zag dien ik alleen dien dag heb gezien, maar wiens herinnering mij altijd met walging en afschuw vervuld heeft. Zijn wangen waren bleek en flets; hij had witte lippen, een ziekelijk, boosaardig en smerig uiterlijk, een vieze doodskleur; zijn lichaam was als beschimmeld; linnengoed had hij blijkbaar niet aan, alleen een oude zwarte jas, vastgeplakt op spichtige, uitgeteerde ledematen; hij zag eruit of hij zijn leven in een rioolGa naar voetnoot*) had doorgebracht en er zo uitgekropen was; men zeide mij dat hij Blanqui heette’. Een zeer hatelijke beschrijving van een man die nu dacht ik wel anders bezien wordt. Hetzelfde haalt hij uit met Louis Blanc, die, toegegeven, ook faalde, maar tijdens 1848 toch een wat waardiger rol heeft gespeeld en zich wel iets van de ellende heeft aangetrokken. Aardig, en ook heel wat beminnelijker, is de beschrijving van Louis Napoleon, die later als Napoleon III de door de Tocqueville zo beminde vrijheid en waardigheid werkelijk in gevaar zal brengen.
Van Galen Last: De Tocqueville in zijn hart reactionair? Antwoord: Ter illustratie: ‘Ik zal nu niet verder gewagen van de juni-gevechten. De herinneringen aan de laatste twee dagen zijn gelijk aan die der eerste en ik zou maar verwarren. Het is bekend dat de faubourg Saint-Antoine, het laatste bolwerk van den burgeroorlog, pas des Maandags de wapenen streek, d.w.z. op den vierden dag na den aanvang van den strijd. Eerst den ochtend van dien dag hadden de vrijwilligers van la Manche Parijs kunnen bereiken. Zij hadden grooten spoed betracht, maar zij kwamen van meer dan tachtig mijlen ver en door streken waar geen spoorwegen zijn. Zij waren ten getale van vijftien-honderd. Ik herkende onder hen, met ontroering, grondeigenaars, advocaten, dokters, landbouwers: mijn vrienden en mijn buren. Bijna de geheele oude adel van de streek had de wapenen opgenomen en maakte deel uit van de schare. En zoo was het in schier heel Frankrijk gegaan. Van het landjonkertje af, dat in zijn provincie zijn fatsoen het meest had weggegooid, tot aan de elegante en nuttelooze erfgenamen der groote huizen, allen herinnerden zich dat zij behoord hadden tot een oorloglievende en regeerende kaste, en overal gaven zij het voorbeeld van vastberadenheid en kloekheid, zóó sterk is de levenskracht in die oude aristocratische lichamen. Dit was het verloop der Juni-dagen: noodzakelijke, maar noodlottige dagen. Zij bluschten in Frankrijk het revolutionnaire vuur niet uit, doch zij maakten ten minste voorloopig een eind aan wat men noemen kan het eigenlijke werk van de Februariomwenteling. Zij bevrijdden het vaderland van de overheersching der werklieden van Parijs en gaven het terug aan zèlfbeheer. De socialistische theorieën hielden niet op den geest van 't volk te bekoren in den vorm van begeerige en wangunstige hartstochten en legden er het zaad van toekomstige omwentelingen’. Souvenirs A. de Tocqueville
Misschien is een opmerking die Stendhal eens maakte wel verhelderend, en niemand zal deze man toch verdenken van een al te grote volksvriendschap. ‘Un noble, quoi qu'il en dise, ne peut plus être libéral. Il y a une guerre à mort contre les privilèges, et peut-on attendre de coeurs plus froids, et même en général d'aucun homme, d'agir contre ses intérêts’. Marginalia sur Rome, Naples et Florence, 1818
De Sainte-Beuve vergelijkt Tocqueville met een arts die over de aard van de ziekte bijzonder fraai theoretiseert met een collega, terwijl de patient onderhand sterft. Waar ik aan toe zou willen voegen: en het dan de patient ook nog kwalijk neemt.
Van Galen Last (over de Tocqueville): de helderste politieke denker sinds Montesquieu. Antwoord: M. Royer-Collard, complimentant l'auteur qu'il voyait pour la première fois, put lui dire que ‘son livre était le livre politique le plus remarquable qui eût paru depuis trente ans’. S'il est exact qu'il ait dit encore par une sorte de renchérissement: ‘Depuis Montesquieu, il n'a rien paru de pareil’, il aurait provoqué une comparaison qui ne servirait qu'à éclairer ce qui, au milieu de tous ses mérites, a manqué pourtant à l'auteur. Montesquieu, en effet, auquel l'ouvrage de M. de Tocqueville faisait naturellement songer, et dont il affectait de reproduire quelques-unes des formes, telles que la fréquence, la coupe des chapitres, leur intitulé, etc. | |
[pagina 19]
| |
Hans Vlek
| |
[pagina 20]
| |
were simply a travesty of the proposals of Louis Blanc, established expressly to discredit them. They were a means of finding work for the motley proletariat thrown out of employment during the period of revolutionary disturbance, and those men were put to unproductive labour; whereas of course Louise Blanc contemplated nothing but productive work, and the men he proposed inviting to join his associations were to give guarantees of character. It was intended, too, by his opponents that the mob of workmen whom they employed in the so-called national workshops would be ready to assist their masters in the event of a struggle with the Socialist party. A number of private associations of a kind similar to those proposed by Louis Blanc were indeed subsidised by the Government. But of the whole sum voted for this end, which amounted to only £ 120.000, the greater part was applied to purposes quite foreign from the grant. It was not the intention of the moving spirits of the Government that they should succeed. Moreover, the months following the revolution of February were a period of industrial stagnation and insecurity, when any project of trade, either on the old or on the new lines, had little prospect of success. Under these circumstances, the fact that a few of the associations did prosper very fairly may be accepted as proof that the scheme of Louis Blanc had in it the elements of vitality. The history of the whole matter fully justifies the exclamation of Lassalle that ‘lying is a European power’. It has been the subject of endless misrepresentation by writers who have taken no pains to verify the facts. It cannot be said that this plans obtained a fair hearing or a fair trial. Kirkup over Louis Blanc Samenvatting: Het uitgangspunt van de kritiek van Van Galen Last was verkeerd. Hij heeft een kritiek van Kuik op het werk van Swart verdraaid tot een studie over de Tocqueville, hetgeen geheel niet in de bedoeling lag van Kuik. Daarnaast meent hij te doen te hebben met een mensenvrindelijke middernachtszendeling. Hij zal me op mijn woord moeten geloven: dat ben ik niet. Op zijn vraag of ik me dan soms niet verkocht heb: natuurlijk, maar ik ben ook pessimist. Whistler heeft eens gezegd: het is beter vijanden te maken dan ze af te maken en gedachtig aan de allerchristelijkste influisteringen van Patrick Pollock Whels: hebt uw vijanden lief, kwam ik tot het besluit deze samenspraak wat vriendelijk beeldend te beeindigen. Kleine geschenken onderhouden trouwens, enfin ik heb, dat mag ik wel zeggen, mijn vriend Slachters Keesje gevraagd enige tekeningen te maken die hij zal opdragen aan Van Galen Last, te weten van een Leesbril, een Zandloper, en een Vals Gebit. Patrick Pollock Whels,
|
|