deelt. De historicus, zegt hij, ‘had dan toch op zijn minst iets mogen zeggen over wie de rechters waren’. De lezer, deze lezeres tenminste, verwacht dan van Drion iets over ze te vernemen, b.v. iets over hun kennis van de omstandigheden, hun verzetsverleden etc. Maar wat krijgen wij over de personen van de rechters van Drion te horen? ‘Het waren de hoogleraren Paul Scholten en Verzijl, militaire volkenrechtspecialist Mouton, de Haagse advocaat Veegens en de kolonel Tollenaar’. Punt uit. Het argument is blijkbaar: durf daar nu nog eens wat van te zeggen.
Hetzelfde geldt voor de beredenering van de uitspraak. Die staat in de Nederlandse Jurisprudentie en neemt daar wel 12½ kolom in beslag. Hiermee moeten wij het doen, ondanks het feit dat de uitvoerige uitspraak volgens Drion zelf ‘niet feilloos gemotiveerd is’. Hij beschouwt dit blijkbaar eerder als een aesthetische tekortkoming dan als een rechtvaardiging voor twijfel aan die uitspraak, net zo goed als hij bereid is over het onaangename woord ‘zelfs’ heen te stappen in de bewijslast over Weinrebs celspionnage. Het verschil tussen Drion en Presser is misschien dat de jurist makkelijker over zulke mankementen heenstapt dan de historicus. Dan zou Presser toch nog gelijk hebben wanneer hij verschil maakt tussen de jurist en ‘deze historicus’. Drions mening dat Presser, door er zo nadrukkelijk op te wijzen dat hij slechts als historicus schrijft, beseft moet hebben zwak te staan met zijn betoog over Weinreb, doet mij vrezen dat hij uit Pressers boek slechts dit ene hoofdstuk gelezen heeft. Presser maakt dit onderscheid namelijk herhaaldelijk in zijn boek, om een voorbeeld te noemen: op blz. 507, deel I, in de inleiding tot de beoordeling van de Joodse Raad.
Aan de geldigheid van de uitspraak over Weinreb is indertijd door zeer velen getwijfeld, men leze hierover het reeds genoemde artikel van Cornelissen. Zulke verschillende bladen als Het Vrije Volk, De Linie, De Groene en het Algemeen Dagblad hebben er de scherpste kritiek op gehad. De zaak is daarna, zoals dat met zaken gaat, vergeten. Thans heeft Presser het, op grond van alle gegevens die tot zijn beschikking stonden, op zich genomen Weinreb te rehabiliteren. En op grond van alles wat ik over deze zaak gelezen heb, inclusief het artikel van Drion, kan ik niet anders dan vinden dat het daarvoor tijd werd ook. Het is misschien nog te begrijpen dat men in Weinreb niet die rechtlijnigheid van karakter gevonden heeft die hem in die tijd geschikt gemaakt had voor de status van verzetsheld en het daarmee verbonden eerbetoon. Maar dat men hem zes jaar gevangenisstraf gaf, - ik ben geen jurist en geen historicus, maar ik hoor iets schreeuwen, - kan het het schreeuwende onrecht zijn?
Drion verwijt Presser dat hij de gegevens ‘niet, of onvolledig of onnauwkeurig’ vermeld heeft. Wie het hoofdstuk bij Presser nog eens overleest en het met Drion vergelijkt, moet constateren dat Drion ongelijk heeft. Presser moest het kort maken, het was tenslotte niet zijn opdracht om een boek van een paar honderd pagina's te schrijven over een eventuele Dreyfus-affaire. Hij heeft de door Drion genoemde drie punten van de uitspraak van het Bijzondere Gerechtshof niet letterlijk overgeschreven, maar hij heeft ze wel samengevat zonder ze geweld aan te doen.
Zo is het b.v. niet waar dat Presser zou suggereren dat men Weinreb uitsluitend het fantasiekarakter van zijn lijsten kwalijk nam. Juist in de alinea waaruit Drion alleen de zin: ‘Zwendel: wat was in die tijd geen zwendel?’ citeert, stelt hij duidelijk dat Weinreb nooit iemand misleid heeft omtrent de veiligheid van zijn lijst. Zijn lijst kon in elk geval uitstel van deportatie geven, en van uitstel kòn afstel komen. Maar om effectief te zijn, om de mensen nieuwe moed te geven, moest de lijst ook op de mensen die erop intekenden een serieuze indruk maken. Want juist daardoor, doordat Weinreb steeds zijn mensen aanraadde om onder te duiken, om hun lot in eigen handen te nemen tot zij via zijn lijst wellicht nog eens emigreren konden, heeft hij mensen gered. En juist daarom, zegt Presser, was zijn lijst minder gevaarlijk dan die door de Duitsers erkende ‘echte’ lijsten, zoals de Portugezenlijst, die de mensen maar al te vaak een gevoel van veiligheid schonken dat zij met de dood bekochten.
Drion kan Presser verwijten dat hij liegt, maar hij kan hem niet verwijten dat hij geen aandacht schonk aan wat Weinreb t.a.v. die lijsten ten laste gelegd werd. Nu ja, dat hij liegt, dat zal Drion wel niet willen zeggen, daar gaat het hem ook blijkbaar niet in de eerste plaats om, maar als dat zo zou zijn, dan hebben een heleboel anderen ook gelogen, b.v. Philip Mechanicus die in zijn Dagboek uit Westerbork schreef dat Weinreb de mensen die daar op zijn lijst stonden duidelijk voor ogen hield dat zij er niet meer dan een tijdelijk uitstel van deportatie in mochten zien, en dat zij er nooit een veiliger mogelijkheid voor mochten laten schieten.
Weinreb zegt zelf (in Ondergang), dat zijn