Hollands Maandblad. Jaargang 7 (214-225)
(1965-1966)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |||||||||
1Het kostte Lucas Bakker enige moeite voor hij de knopen van zijn gulp door de stugge knoopsgaten had gewerkt. Hij glimlachte bij het vooruitzicht op de opluchting die het legen van zijn blaas hem zou geven. Achter hem, precies in het midden van een ruw en witgekalkt plafond, hing een peer in een ijzeren rooster waaraan de resten van een spinneweb met langgeleden leeggezogen en verdroogde vliegen en muggen zacht golfden in de nauwelijks voelbare wind. De lamp verlichtte met een gelig schijnsel van vijftig watt slechts het midden van het betegelde urinoir. De hoeken waren in het donker gehuld (op twee na - de ingang en de uitgang die zich respectievelijk rechts naast en links achter de drie pissoirs bevonden waarvan hij, Lucas Bakker, de middelste bezet hield). Veel te verhullen hadden de twee donkere hoeken anders niet, het waren hoeken zonder speciale geheimen. In de ene lag een lichtelijk vochtig geworden klappertje, verloren door een schooljongen, in de andere een stuk van een zwarte kam met een plukje blond haar tussen de tanden. Zo nu en dan deed een hond er wel eens zijn behoefte, die 's morgens door de oude man, die het beheer over het urinoir had werd opgeruimd. Voor en naast hem begonnen de drie pissoirs gelijktijdig te gorgelen en te kreunen en drie dunne waterstraaltjes sijpelden uit de drie verroeste sproeiers over de uitgeslagen stenen wand in de afvoerroosters. Op het rooster voor zijn voeten lagen een nat lucifersdoosje en een donkere haarspeld broederlijk tegen een eveneens doorweekt stukje krant aan waarvan de achterkant zich in spiegelschrift liet lezen maar Lucas deed geen moeite de tekst te ontcijferen. Ze werden door de schuchtere waterstraal nauwelijks beroerd. Boven de stenen wand waren namen, telefoonnummers en sexuele symbolen in de grijsgeschilderde muur gekrast. 725136 Toen het water plotseling ophield te stromen viel hem de stilte van de onbekende omgeving buiten het urinoir op. Hij keek naar links, naar de zijmuur waarop een grote witte pijl naar links wees; daar ergens moest een gat zitten, een uitgang, een weg naar buiten, wat dat ook was. De wekker liep af.
Hij moest nog steeds even nodig. Hij tastte met zijn hand slaperig over de grond en drukte het glanzend gouden knopje op de wekker in. Acht uur. Terwijl hij, praktisch automatisch, de eerste van een reeks bewegingen maakte: zijn benen uit het bed over de rand op het koude zeil tillen, besefte hij dat dit de eerste dag van zijn vakantie was, een vakantie die hij bestemd had om de stad waarin hij nu al meer dan vier jaar woonde eens goed te verkennen. Hij stond op en trachtte met zijn droge lippen tevergeefs een wijsje te fluiten. Boven zijn hoofd hoorde hij het gestommel van vlugge voeten, zo nu en dan begeleid door een geluid als van tegen elkaar aan botsende blikken: het buurmeisje Elsa dat haar speelgoedpaard op wielen door de kamers trok, drempels en andere obstakels negerend. Hij opende de deur van zijn slaapkamer, stak het nauwe halletje over en ging de W.C. in. Achter zijn rug hing een verjaardagkalender op een haakje aan de W.C.-deur - drie vellen met verschoten paars papier beplakt karton die door een gaatje aan de bovenkant met een touwtje aan elkaar waren geregen. Onder een afbeelding van de chocoladefabriek die deze kalender ver voor de oorlog eens aan zijn moeder had aangeboden en die in de loop der jaren door de zon verbleekt was, waren vier vakjes uitgespaard voor de maanden Mei, Juni, Juli en Augustus. Op 7 augustus was een zekere oom John jarig zag hij toen hij zich omdraaide en de trekker langzaam losliet. Dat was vandaag. Oom John, oom John, wie was in godsnaam oom John? De blauwe gordijnen in de slaapkamer sloten niet helemaal en door de smalle reet viel een streep zonlicht de kamer binnen, | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
moeiteloos brekend over het houten voeteneind van zijn bed. Hij hield een ogenblik zijn vinger in het licht en keek naar de dansende dwarrelende stofdeeltjes rond zijn vlezige vinger. Daarna draaide hij zich om naar de wastafel, waste zich en begon zich langzaam aan te kleden. Hij moest een paar gemakkelijke schoenen aandoen. Hij liep naar de klerenkast die de ene wand van de slaapkamer goeddeels bedekte en keek onderin, waar behalve zijn vier paar schoenen een nu ineengevouwen maar opblaasbaar rubberbed lag waarmee hij in 1957 op vakantie was geweest naar het zuiden van Frankrijk en twee opklapbare stoeltjes, eveneens behorend tot zijn kampeeruitrusting. | |||||||||
2Grijs van het stof van een zomers park - waar hij met een oude schoolvriend, die hij daar in het rosarium lopend, lezend zoals vroeger al, had ontmoet, de hele middag slenterend herinneringen had opgehaald aan goeddeels dode leraren en grotendeels in het leven geslaagde klasgenoten (behalve Jan Bierenbroodspot die kort na zijn eindexamen een ongeluk had gekregen toen hij al liftend naar Kopenhagen betrokken was geraakt bij een botsing) - waren de schoenen in zijn klerenkast beland. Een maand later had hij het stof er met een krant even afgepoetst. Nu hij ze, ruim een jaar later, weer uit de kast nam zagen ze er glimmend en nieuw uit. Een snipper van de krant waarmee hij indertijd het leer had schoongewreven was in de rechterschoen achtergebleven. Hij bukte zich en nam de schoenen in zijn rechterhand terwijl hij met zijn linker de krantesnipper eruit haalde en las: ‘Dr. Vingerhoed waarschuwt tegen lintworm’. Op de andere kant stond een gedeelte van een modeadvertentie afgedrukt waarop een bikini werd aangeboden (waarvan alleen het broekje zichtbaar was) met de woorden: ‘Voorgevormde Zonnebikini, in 6 kleuren’. Hij verkreukelde de snipper en gooide het bolletje in de donkere diepte van de kast. | |||||||||
3Terwijl onze held zich op zijn wandelschoenen (maat 43) naar de aangrenzende zitkamer spoedt waar hij in een zelf-ontworpen keukenhok zijn ontbijt gaat klaarmaken hebben wij een ogenblik tijd om meer gegevens over hem, de hoofdpersoon van dit verhaal, te verstrekken. Zijn gezicht was zacht en vlezig, zijn wangen hadden de rode en dooraderde kleur die mensen associëren (ongemotiveerd in Lucas' geval) met overmatig drankgebruik. Lucas dronk alleen op oudejaarsavond, die hij altijd bij zijn ouders in Apeldoorn doorbracht. Hoe hij nadacht, de schrijver kon geen enkele persoonlijke trek in Lucas vinden. Dat kon hem (de schrijver) in de loop van dit verhaal nog wel eens een hoop moeilijkheden opleveren. Immers, al die mooie kleine details waarmee hij gewend is zijn figuren op te bouwen tot werkelijk levende mensen gaan in Lucas' geval niet op. Deze bijvoorbeeld, uit het notitieboek van de auteur: ‘hij was zo'n kettingroker dat niemand er bij mijn weten ooit in geslaagd is hem een sigaret aan te bieden’. Lucas rookte niet, had het slechts één keer, in de vijfde klas van de HBS stiekem in het fietsenhok gedaan en had na twee trekken de sigaret hoestend en met een vies gezicht aan een grinnekende klasgenoot teruggegeven. Na zijn HBS-tijd die hij onopvallend had doorgebracht - hij behoorde tot dat soort leerlingen dat leraren zich op ouderavonden niet te binnen kunnen brengen - was hij ex aequo met nog vijf voor het eindexamen geslaagde jongelieden aangenomen bij een grote bank. Daar had hij negen jaar tot ieders tevredenheid gewerkt om daarna over te stappen naar een kleinere bank die hem promotiekansen bood die de grote hem in de naaste toekomst niet kon geven. Onder de direkteur, de heer Mol, werkte hij nu al vier jaar en wederom tot ieders tevredenheid. Er was geen enkele reden om aan te nemen dat er verandering in die toestand zou komen. Ook in andere opzichten was Lucas Bakker's leven statisch. Voor vrouwen had hij grote eerbied en bewondering. De secretaresse van mijnheer Mol, Bettie Aardewerk, had lange slanke vingers waarmee zij 's middags elegant haar kopje thee dronk. Zulke dingen zag Lucas best maar verder dan een esthetische belangstelling ging zijn interesse eigenlijk niet. Dat je er een kon uitkleden, kon strelen en ermee naar bed kon was hem weliswaar bekend maar boezemde hem meer angst dan begeerte in. De gedachte bracht hem in verwarring, hij had zich jaren geleden al definitief in zijn kleine maar geriefelijke vrijgezellenflat in de Molenstraat, in een der wijken net buiten het centrum van de stad, verschanst. Verdere kenmerken en eigenschappen: op dertienjarige leeftijd geopereerd aan zijn blinde darm; liefhebber van Fernandelfilms; kampeerder op bescheiden schaal; muziekliefhebber (hij had een pick-up en een dertigtal langspeelplaten, meest pianoconcerten van Mozart en Haydn waarin hij | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
dezelfde elegance herkende als in de polsen van Bettie Aardewerk) Meer is er niet te vertellen over Lucas Bakker. De lezer ziet: een doorsnee-mens, wiens leven met de regelmaat van een klok verloopt tot het volkslied klinkt en het 0.00 uur wordt en alles donker. | |||||||||
4Lucas at 's morgens altijd hetzelfde. Eén boterham met huishoudframbozenjam (niet de gewone maar de extra kwaliteit, met hele vruchtjes erin) en een boterham met margarine, een overblijfsel nog uit zijn kindertijd toen zijn moeder hem na iedere boterham met beleg een boterham met ‘tevredenheid’, zoals zij dat noemde, voorzette. Lucas was er aan gewend, nee, hij was de smaak van het brood met de margarine zelfs gaan waarderen en vermaalde op weg naar zijn werk altijd met genoegen nog een paar harde stukjes en vezeltjes van het bruine brood die tussen zijn tanden waren blijven zitten. Voordat Lucas aan tafel ging liep hij naar de radio die op een laag tafeltje naast een kleine okergele zitbank stond. Naast de radio lag de radiobode, opengeslagen op woensdag, dat was gisteren. Lucas had een pianoconcert van Mozart aangestreept (19.35-20.15 u.) maar was vergeten ernaar te luisteren, zoals hem wel meer overkwam met programma's die hij in de bode aanstreepte. Nu draaide hij aan de knoppen van het oude toestel om naar de nieuwsdienst te luisteren. Terwijl de radio zoemend warm stond te worden draaide Lucas het gas uit en schonk kokend water uit de ketel in het kopje met koffie naast zijn bord. Achter zijn rug hoorde hij de stem van een omroeper opkomen: ‘... ik herhaal: “Dokter H. Vingerhoed, reizende in een grijze Simca 1000, kenteken HB 30-47, vermoedelijk tussen Bazel en Mainz, wordt verzocht onmiddellijk naar huis terug te keren in verband met een ernstig ongeluk zijn vrouw overkomen’. De nieuwsdienst was dus al voorbij. Vingerhoed, Vingerhoed, waar had hij die naam meer gehoord? Hij stak het laatste stukje van de boterham met jam in zijn mond en begon de boterham met tevredenheid te besmeren. Vingerhoed, ach ja, de krantesnipper in zijn schoen. Dat was ook een dokter. Zou het dezelfde zijn? Dat zou wel heel toevallig zijn, maar zulke dingen kwamen wel eens voor. De Muzikale Ochtendpost zette vandaag in met een bekende mars van Schootemeyer: ‘Koning Voetbal’. Lucas neuriede met volle mond, met zijn mes op de tafelrand het ritme meetikkend. Vinger- Hoed, Vinger- Hoed. Door zijn raam keek hij uit op de tuinen van tegenover elkaar liggende huizenblokken. Het was een beetje nevelig, maar het beloofde verder een mooie dag te worden. Eerst zou hij boodschappen gaan doen en dan: de stad in! Een vliegtuig daverde over de huizen en slurpte een ogenblik alle geluiden op om ze even later een voor een weer los te laten. Een sponning van een raam trilde nog even na. | |||||||||
5Erna Vingerhoed had de auto van haar vriendin Willie, een 2 CV, geleend om even snel met haar dochtertje van drie, Elize, naar kleuterzorg te gaan. Toen ze uit de kliniek kwam had ze Elize met een linnen plaatwerkje, De step van Jan, achterin gezet. Ze had wat moeite met de versnelling van de 2 CV, die anders was dan in de Simca, maar verder voelde ze zich reuze safe in de ‘wipauto’, zoals Elize de eend meteen genoemd had. Het kind zat achterin en brabbelde, Erna knikte automatisch en maakte bevestigende geluiden. Het ongeluk was onvermijdelijk, stupide en gebeurde razendsnel. Niemand kon de man die uit de zijstraat de brede weg overschoot nog vragen waarom hij geen voorrang had verleend. De auto van Erna Vingerhoed werd in de flank geramd. Het motorblok van de andere wagen drong diep in haar buik; beide bestuurders overleden op weg naar het ziekenhuis. Het kind had een diepe snee in haar dijbeen. In de ziekenwagen drukte ze het linnen platenboek stijf tegen zich aan.
Dokter H. Vingerhoed was op de terugweg na een congres van archeologen in Bazel bijgewoond te hebben. Hij was van plan naar Neurenberg door te rijden waar een goede vriend van hem, Willie Lör, woonde. Toen het S.O.S.-bericht werd uitgezonden reed hij langs een grote steenfabriek: Rauhman GmbH. In de lichtblauw geschilderde houten portiersloge zat een man de krant te lezen. Aan de andere kant van de weg liep de spoorbaan, parallel met de snelweg om een paar honderd meter verder naar links af te buigen, langs een rij gammele houten huisjes. Een geit schurkte zich tegen het houten trappetje voor de ingang van de laatste woning. De autoradio zond een duitse schlager uit: Küsse sind teuer heute. | |||||||||
6Toen Lucas de onbijtboel had opgeruimd en afgewassen had ging hij aan tafel zitten met een stukje papier en een blauwe ballpoint | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
waarvan het uiteinde door zijn tanden tot een rafelig stukje plastic uiteengebeten was.
Hij legde de ballpoint in de fruitschaal op tafel, waarin drie sinaasappelen lagen en een blozende sterappel die van onderen geheel verrot was. Hij pakte daarna een roze boodschappennetje van een haakje naast de aanrecht, deed het lege jampotje erin, kontroleerde of de huissleutels in zijn achterzak zaten en opende daarna fluitend de deur van zijn appartement. Ook op de betonnen trap bleef hij fluiten. Het klonk. Als je zachtjes zong leek je Mario Lanza wel. Maar hij hield het bij fluiten vanochtend. Ook een hele kunst trouwens. Vroeger had je zo'n kunstfluiter, hij was nogal eens voor de radio: Ronnie Ronalde. Allemachtig, zoals die allerlei vogels nadeed, tot een nachtegaal toe. De gemeenschappelijke deur van de flat stond open. Aan de overkant van de straat waren twee mannen van het G.E.B. bezig de tegels op te breken. Hun tent lag slap als een leeggelopen rubberbeest naast hen op straat. Ook op straat bleef Lucas fluiten. Hij was in een uitnemende stemming. Zwaaiend met het boodschappennetje keek hij zo nu en dan omhoog, naar de lucht, naar de daken van de huizen aan de overkant waarop de televisiemasten als nieuwsgierige voelhorens zich uitstrekten naar het steeds in sterkte toenemende licht dat de hele stad tot in de kleinste details (de barsten in de tegels, de fossiele schelpjes in de stoepranden) uit het vrijblijvende ochtendlicht bevrijdde tot de hele stad, elke steen, elke letter op een winkelraam en elke bloem achter de erkers die hij passeerde hem schenen toe te roepen: hier ben ik, voor jou! Want Lucas bestond, hij voelde het tintelen in zijn vingertoppen waarin hij het boodschappenlijstje losjes vasthield. Aan het eind van de Molenstraat sloeg hij rechts af de grote straat in waar zich de Supermarkt bevond. In de fietsenrekken voor de deur stonden acht damesfietsen en een klein kinderfietsje. Lucas lachte. Ook tegen het meisje achter de kassa maar zij zag hem niet omdat zij net bezig was het statiegeld van zes flessen uit haar hoofd op te tellen. Lucas greep een stalen boodschappenmandje en verdween achter de hoge rekken en stellages met levensmiddelen. Het rook in de Supermarkt naar karton en maizena. Een mannenstem ergens boven zijn hoofd zong zacht in het engels: | |||||||||
You're blaséAchter in de enorme met lichtbruine tegeltjes beklede ruimte was de radio niet te horen, alleen het gezoem van de enorme open ijskast waarvoor hij stond en het ver verwijderde gerinkel van de kassa's. Lucas boog zich voorover en zocht naar een stukje oude kaas van 2½ ons (een recht stukje). Een bleke magazijnbediende in een grijze stofjas kwam met kleine snelle pasjes, zijn armen vol blikjes borrelworstjes, Lucas' richting uit, die uit voorzorg een paar passen opzij deed. Maar de jongen bracht het er goed af. Hij zakte door zijn knieën en liet de blikjes met niet al teveel lawaai op de grond rollen waarna hij ze begon op te stapelen volgens een systeem dat Lucas als kind volgde bij het bouwen van de Chinese Muur. Eerst, laten we zeggen, twaalf blokken of blikjes dan elf er boven op, enzovoort. Je kon dan zelfs rustig, als het hele bouwwerk eenmaal stond, een blok uit de onderste rij trekken. Het was natuurlijk heel spannend hiermee net zolang door te gaan tot de hele boel op instorten stond en dan met een papieren projectiel uit je blaaspijp de muur te laten omvallen. Ach, zijn jeugd. Hij verlangde er eigenlijk niet naar terug. Hij was er wel in geslaagd zijn tegenwoordige leven zoveel mogelijk op zijn beschermde jeugd te doen lijken. Er kon hem eigenlijk niets overkomen dan dat wat hij zich kon voorstellen. Met het metalen boodschappenmandje spoedde hij zich tenslotte naar de kassa. Hij had alles. Hij sloot aan achter een jong meisje dat een fles slaolie in de hand hield waaraan het zonlicht een onnatuurlijke essence-achtige kleur gaf. Daarachter stond een vrouw waarvan hij de leeftijd moeilijk kon schatten. Ze droeg een lange groene regenjas en een bruin hoedje waaronder donkerbruin in kleine krulletjes gepermanent haar uitkwam. Zij zette het metalen boodschappenmandje met een klap op de toonbank, zodat de bebrilde cassière verbaasd en een beetje geërgerd opkeek. De vrouw noemde de gekozen boodschappen op terwijl zij ze een voor een uit het mandje op de toonbank zette.
| |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Uit haar bruinleren boodschappentas die zij in haar andere hand hield haalde zij een leeg jampotje tevoorschijn. Lucas keek van het lege jampotje naar zijn boodschappen die hun willekeurigheid aan het verliezen waren. Hij rommelde even met zijn hand in het mandje alsof hij zo iets aan zijn keuze zou kunnen veranderen. Toen hij aan de beurt was lette hij gespannen op het matte gezicht van het meisje achter de kassa wier ogen snel heen en weer gingen tussen de boodschappen in het mandje en de toetsen van haar kassa. Soms schoof ze twee artikelen die op elkaar lagen van elkaar om de prijs te kunnen lezen. Toch verheelde hij zich niet dat de vrouw met de bruine boodschappentas die nu net door de glazen deur van de Supermarkt de straat opliep precies dezelfde boodschappen had gedaan als hij. Maar de cassière merkte niets (of deed alsof ze niets merkte). Ze keek niet op toen hij haar het bedrag toeschoof. Bliksemsnel zochten haar vingers in de geldvakjes het wisselgeld bijeen. Lucas stouwde de boodschappen snel in zijn netje en ging de winkel uit. Op straat bleef hij een ogenblik staan en keek om zich heen of hij de vrouw met de groene regenjas nog ergens zag lopen, maar zij was nergens te bekennen. Langzaam liep hij naar huis terug. | |||||||||
7Terwijl mevrouw Lindeblad naar huis fietste, haar bruine boodschappentas bungelend aan haar stuur, bedacht zij plotseling dat zij vergeten was een ons lange vingers voor haar dochtertje mee te nemen. Een ogenblik hield zij op met trappen maar zette zich toen weer in beweging, ze kon de koekjes altijd vanmiddag nog even gaan halen. | |||||||||
8Plotseling hoorde Lucas getrippel naast zich. Hij schrok op en zag een klein bruin hondje dat hem schuin aankeek. Lucas knikte het beestje toe maar was toch nog altijd een beetje beduusd van wat hem in de zelfbedieningswinkel was overkomen. Het hondje liep nu een stukje voor hem uit en bleef kwispelstaartend staan wachten tot Lucas hem weer had ingehaald. Het was alsof hij Lucas kende maar de enige hond die Lucas kende was de boxer van een journalist twee huizen verderop, een beest dat Geertruida heette en waarvoor hij bang was. Voor deze hond was hij niet bang, hij was klein en vriendelijk. Lucas zocht in zijn netje naar het pakje waarin de worst moest zitten. Hij haalde het naar boven en maakte al lopend het vetvrije knisterende papier los en gooide een plakje boterhammenworst op straat. Het hondje bleef staan en manipuleerde het plakje in zijn bek. Daarna kwam hij likkebaardend weer achter Lucas aan terwijl hij kleine jankende keelgeluidjes maakte. Lucas lachte en dreigde met zijn wijsvinger naar de hond die ogenblikkelijk uitweek, bang voor schop of klap. Hij bleef hem nu op veilige afstand volgen tot Lucas bij zijn huisdeur was. Terwijl hij door de openstaande flatdeur naar binnenging keek hij achter zich of de hond hem volgde, maar deze was de weg overgestoken en stond nu bij de twee mannen van het G.E.B. die voor de ingang van hun inmiddels opgezette tent op de grond hun brood zaten te eten. Een van hen haalde het beestje aan terwijl hij slokken nam uit een groene thermosfles. Lucas zette zijn boodschappennetje tegen de muur en zocht in zijn portemonnaie naar het sleuteltje van de brievenbus. Hij opende hem. Er lag alleen een reclame in, een groot wit stuk papier, slordig bedrukt met grote rode, bijna paarse letters. Bovenaan stond: Reclame: 1 ons boterhammenworst van 29 nu voor 24 cent. Hij kneep de reclame in zijn vuist tot een prop samen en gooide hem de straat op, in de richting van het hondje. Het was een reclame van de zelfbedieningswinkel waar hij net vandaan kwam. | |||||||||
9De chef van Broekman's zelfbediening, Sjors Vegter, verzorgde zelf de reclame. Soms werden artikelen door de fabrikant zelf voor een bepaalde tijd afgeprijsd, soms ook prijsde Vegter vrije artikelen voor een week of tien dagen af. Voor deze week waren dat 2 tubes tandpasta voor de prijs van 1 (plus een speldje want die waren bij de jeugd op het ogenblik erg in trek), 1 blik tomatensoep van 107 voor 98 cent; 1 paar nylons - naadloos - alle maten voor 90 cent per paar. 1 ons boterhammenworst had hij er dan maar als sluitstuk aan toegevoegd. Eigenlijk was de reclame veel te laat bij de mensen gekomen - de drukker had met veel zieken te kampen, zei hij - zodat de etalages van de zelfbedieningszaak al vol hadden gestaan met de goedkope aanbiedingen terwijl de klanten nog van niets wisten. Daar was Vegter nogal kwaad over geweest, maar wat kon je er aan doen. Je was tegenwoordig allang blij als je nog geholpen werd. | |||||||||
10Op de trap kreeg Lucas geweldige aandrang. Dat had hij altijd als hij een beetje zenuwachtig was over het een of ander, het hoefde helemaal niets belangrijks of bijzonders te zijn, maar hij was nu eenmaal nogal een ge- | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
voelig type, net als zijn moeder. Zijn vader niet; leraar op de Zeevaartschool was hij in Lucas' herinnering een robuuste luidruchtig optredende maar vage schim want langer dan vijf jaar had hij het niet bij zijn moeder uitgehouden. De druk op zijn anus werd steeds sterker, zijn darmen kronkelden zich als slangen in zijn buik. Snel opende hij de deur, zette de boodschappen in het halletje en holde de W.C. in. Hij had zijn broek nog maar net over zijn knieën of met begeleiding van een melancholiek klinkende wind raakte Lucas zijn afvalprodukten kwijt. Je praatte niet over zulke dingen maar hij wist zeker dat het voor iedereen eenzelfde heerlijke lichamelijke ervaring was, vergelijkbaar met in een warm bad zitten of na het ontwaken je nog eens omdraaien. Het neerstorten van het water uit de closetbak maakte aan deze overpeinzingen een eind. Lucas trok zijn broek op en keek naar de verjaardagskalender zonder er iets op te lezen. Hij pakte de boodschappen uit het halletje en stalde ze keurig op tafel uit. De radio stond nog aan. Ella Fitzgerald zong:
I'm wild again, beguiled again
a wondering, pondering child again
Bewitched, bothered and bewildered
am I
Hij draaide de knop om en begon de boodschappen in het keukenkastje boven de aanrecht op te bergen. Toch was het vreemd. Erg eigenaardig. Enfin, zulke dingen gebeurden nu eenmaal. Hij begon weer zachtjes te neuriën, de melodie die hij zojuist op de radio gehoord had, melancholiek, een mooie stem vond hij. Hij moest erbij denken aan de serpentines die een afvarend zeeschip niet meer konden bereiken en die met een grote boog in het vuile olieachtige water verdwenen. Lucas keek op zijn horloge, kwart over tien, hij moest voortmaken wilde hij nog van deze dag maken wat hij zich ervan had voorgesteld: een verkenning van de oude binnenstad. Zou hij een jas aantrekken? Nee, het leek hem niet nodig. Hij liep naar het raam en keek naar buiten. In een van de tuinen stond een geel plastic kinderbad waarin het water zacht schommelde en zo nu en dan blauw opglansde in het felle zonlicht. | |||||||||
11Ha, het licht, het licht dat Lucas van alle kanten omgaf, zodat hij wel wilde opspringen, alle schimmige gedachten, die een ogenblik in zijn hoofd waren opgekomen, wilde verdrijven, onder de grond stoppen, zoals die twee G.E.B.-mannen nu van alles onder de grond stopten. Hij had geweldige zin om te roken opeens. Waarom? Hij wist het niet. Misschien omdat die handeling voor hem nog altijd verbonden was met dat fietsenhok op de H.B.S., met een van de weinige verboden dingen die hij in zijn leven had gedaan. Hij wilde in overtreding zijn, hij wilde iets unieks, iets zeer persoonlijks doen en stapte daarom de eerste de beste sigarenwinkel binnen en wees een blauw pakje aan en liep er mee naar buiten, het in zijn hand houdend alsof het een zeer kostbaar voorwerp was. Voorzichtig trok hij eerst het cellofaan en toen een stukje van de zilverpapieren wikkel van het pakje af en peuterde met moeite een sigaret tevoorschijn. Hij stak hem in zijn mond. Geen lucifers. Hij bleef staan en keek om zich heen. Aan de overkant liep een jongeman met een brandende sigaret. Lucas stak de weg over zonder goed uit te kijken, een grijze bestelwagen scheerde vlak langs hem maar hij keek niet op of om, hij had zijn ogen op de brandende sigaret gericht. Lucas sprong schuin voor de jongen die verschrikt stil bleef staan. ‘Heeft u misschien een vuurtje voor mij’, vroeg hij hijgend. De jongen zocht in zijn zakken en gaf hem een geel lucifersdoosje. ‘Houdt u het maar, ik heb er nog een’, zei hij en liep haastig door. Er waren toch ook nog wel aardige mensen, dacht Lucas. Hij haalde een lucifer uit het doosje, en stak hem aan. Voor de eerste keer in bijna twintig jaar zoog hij de rook van een sigaret naar binnen. Hij hoestte niet, zoals de eerste keer. Hij schoof het doosje dicht en keek naar de voorstelling die er opstond. Op een geel fond was een luit afgebeeld. Links bovenaan was het toonbereik van de luit in een minimaal getekend notenbalkje aangegeven. Daar speelden minstreels vroeger op, wist hij zich nog van school te herinneren. Het was een ouderwets instrument, je zag ze niet meer tegenwoordig. Voorzichtig, terwijl hij verderliep, inhaleerde hij de rook die zijn longen langzaam uit elkaar leek te duwen. Toch was het een prettige sensatie. Zo nu en dan bracht hij met zijn lippen en tabaksvezeltje op het puntje van zijn tong en spuugde het met kracht uit. Genietend van zijn sigaret en de drukte op straat die hij anders, als hij zich erdoor haastte op weg naar zijn werk, alleen als onvermijdelijk en lastig ervoer, liep hij door de smaller wordende straten naar het oudste deel van de stad met zijn grachten die in de hele wereld beroemd waren maar die geen buitenlander 's winters kende als ze met ijs bedekt waren en er gele gevlekte | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
Chr.J. van Geel
| |||||||||
12Voorzichtig schuifelde hij langs twee delfts blauwe vazen die op een groen groezelig kleedje op de grond stonden en stootte met zijn hoofd tegen een enorme lege vogelkooi (het deurtje stond open) die aan het lage plafond hing. Het rook naar kruidkoek in de winkel. Ergens in een hoek begon een onzichtbare klok te slaan. Lucas viel in het schemerige vertrek bijna samen met de voorwerpen en toen de antiquair het gordijn opzij schoof zag hij dan ook eerst niemand. Toen Lucas begon te spreken schrok hij geweldig en greep met een hand zijn pijp vast die hij net had aangestoken. ‘Ik wilde iets vragen over het muziekinstrument in de etalage’, zei hij uiterst koel en beleefd (vooral niet laten merken dat het hem veel kon schelen). ‘O, die luit’, zei de man, die er vermoeid en een beetje bruin en gebarsten uitzag, als veel van de spullen die hij verkocht. ‘O, dat ding’. ‘Hoe bent u eraan gekomen. Ik dacht dat die dingen nogal zeldzaam waren’. ‘Zeldzaam?’ De antiquair maakte snel een paar pasjes op de plaats, zijn manier om zijn plezier kenbaar te maken. ‘Zeldzaam? Ik krijg er per jaar wel tien aangeboden’. ‘Er is dus wel belangstelling voor?’ ‘Buitenlanders meneer. Amerikanen. Typical dutch instrument. Hoe ze er op gekomen zijn mag joost weten. Er is een firma in Zeeland die ze maakt. Wilt u hem kopen?’ ‘Ik moet er eerst nog eens over denken’, zei Lucas. ‘Maar zegt u me alvast wat hij kost dan kan ik er altijd nog op terugkomen’. ‘Honderdvijf gulden’, zei de man, opeens wrevelig, alsof hij plotseling geen belangstelling meer had in zijn klant. Lucas draaide zich op de plaats voorzichtig om, mompelde een dankwoord en greep de deurkruk beet. Op de deur was een | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
kaartje bevestigd waarop stond: Wij danken U / We thank you / Wir danken Sie / Merci. Hij bleef nog even buiten voor de winkel staan en bekeek de luit waarvan een gesprongen snaar over de klankkast heen hing. Daarna stak hij zijn tweede sigaret aan. In het winkeltje bewoog de antiquair maar hij was niet duidelijk meer te zien tussen zijn oude rommel en tenslotte verdween hij helemaal, als een vis tussen de waterplanten van een vervuild aquarium. Lucas gooide het lucifersdoosje met een boog van zich af. Een voetganger die schuin achter hem op het trottoir liep kon het nog net ontwijken. | |||||||||
13Hij glimlachte. Een goed idee. Je was toch vrij om te doen en te laten wat je wilde. Je had je leven helemaal in eigen hand. Een verkenning van de oude binnenstad. Als een lucifersdoosje je niet meer beviel omdat er iets achter zat of zoiets dan gooide je het weg en kocht je een nieuw doosje. Lucas kwam nu bij de eerste gracht. Hij stak een brug over, keek even links en rechts naar het water dat in golvende lichtvlekken op de stammen van de bomen langs de gracht bewoog, en ging een nauwe straat in. Uit een huis kwam een meisje met een gele regenjas. Zij hield een rolletje pepermunt in haar hand waar ze al lopend een pepermuntje uithaalde dat ze in haar mond stak. Schuin aan de overkant was een sigarettenwinkel. In de winkel rook het zoals vroeger thuis, als ze van vakantie terug kwamen. De lucht van meubels die in hun afwezigheid een eigen leven hadden geleid, het harde getik van een klok waaraan je weer helemaal moest wennen. Achter de lage toonbank waarop aan beide kanten dozen met snoepgoed stonden uitgestald vroeg een gezette vrouw wat er van zijn dienst was. Maar Lucas gaf niet meteen antwoord. Voor hem op de toonbank lag een stapeltje ochtendbladen. Zijn blik was gevestigd op een klein berichtje op de voorpagina, waarvan de kop nog net boven de vouw van de krant zichtbaar was. ‘En wat wenst meneer’, vroeg de vrouw luid, alsof zij een dove aansprak. ‘Een doosje lucifers’, zei Lucas zonder te kijken, alsof zij dat niet had kunnen raden, ‘en dit’, en hij stak de krant in de hoogte. De gebogen gestalte van de antiquair, gebogen over de krant. De prijs. Al in de winkel begon hij het bericht te lezen, het lucifersdoosje stak hij zonder ernaar te kijken in zijn zak. 105 gulden buit. ‘Een kwartier na een brutale op klaarlichte dag gepleegde roofoverval kon de dader gegrepen worden. Het bleek de 36-jarige kantoorbediende L.B. te zijn. De man was de textielwinkel van de 73-jarige mevrouw L.G. binnengegaan en had gedreigd haar te zullen wurgen als zij hem de inhoud van de kassa niet overhandigde. De dief rukte een paar nylonkousen uit een op de toonbank staand rek en deed het geld erin. Daarna verdween hij. Dankzij het nauwkeurige signalement dat mevrouw L.G. kon geven konden agenten van de surveillancedienst, die direct een grootscheepse opsporingsactie op touw zetten, hem een kwartier na de overval reeds in zijn kraag grijpen’. | |||||||||
14Lubertus Boordmans (voor zijn collega's op het makelaarskantoor Lubbie) was een groot muziekliefhebber. Hij had een uitgebreide collectie grammofoonplaten, meest opera, maar ook enkele jordaanpotpourri's en een orgelplaat van het beroemde orgel De Arabier. Elke avond na zijn werk, als zijn zoontjes Joseph en Pieter in bed lagen en zijn vrouw de afwas had gedaan en koffie had gezet, draaide hij een uur platen. Daarbij ergerde het hem al meer dan een jaar dat zijn pick-up installatie verouderd en gebrekkig was. De weergave was niet helemaal helder meer en hij kon er geen stereo-platen op spelen en pas met stereoweergave kon je toch eigenlijk een goede indruk van een opera krijgen. Hoe Lubertus ook rekende, er kon van zijn salaris niets opzij gelegd worden om voor zo'n stereoinstallatie te sparen, trouwens: het zou het laatste zijn waarvoor zijn vrouw geld opzij zou willen leggen. En op afbetaling wilde hij niets kopen. Daar kwamen maar brokken van. Maar het verlangen naar perfekte weergave werd steeds groter. Lubertus was een perfectionnist en het werd hem steeds moeilijker te luisteren naar zijn platen die op de oude pick-up naar het hem leek iedere keer erger vervormd en verminkt klonken. Het baarde hem echt zorgen en op kantoor zat hij er vaak aan te denken. Tot opeens Gerard van Zijl overleed (een hartverlamming. Zo oud was hij nog niet, 56) en Lubertus het beheer over de kleine kas kreeg. Zijn vrouw speldde hij een verhaal over een lening op de mouw (en dat was het tenslotte ook). Ze was wel kwaad maar legde zich bij de prachtige nieuwe platenspeler, de versterker en de twee luidsprekers neer die de volgende dag bij hem werden thuisbezorgd. Voortaan kon Lubertus volop genieten van zijn geliefde operamuziek, zelfs het draaiorgel kreeg er allure door. Maar | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
het uit de kas ontvreemde bedrag moest aangezuiverd worden. Een van de chefs kon het op een dag in zijn hoofd halen de kas te kontroleren. Als Lubertus daaraan dacht (en altijd 's nachts als de laatste flarden operamuziek nog naklonken in zijn hoofd) stond het zweet hem opeens op zijn hele lichaam. Een krantebericht had hem op het idee van de overval gebracht. Hij had hem zorgvuldig voorbereid, had een stille straat in een buitenwijk van de stad uitgezocht en was er op een zaterdagmiddag poolshoogte gaan nemen. In de meeste winkels in de Treipstraat waren meer dan een bediende. Dat was te gevaarlijk. De textielwinkel was toen een uitkomst geweest. De oude vrouw zou bang genoeg zijn. Hij was naar binnen gegaan en had een klosje zwart naaigaren gekocht dat hij op straat had weggegooid. Pech voor Lubertus dat hij niet een dag eerder was gekomen. Mevrouw Lia Gaper had toen net 1000 gulden naar de bank gebracht, de 105 gulden uit de kassala waren zelfs minder dan de werkelijke verdienste want een half uur voordat Lubertus de winkel binnentrad met de mededeling dat hij haar zou wurgen als ze hem niet de inhoud van de kassala afstond had ze haar enige kleinzoon 5 gulden gegeven voor de fiets waarvoor hij aan het sparen was. | |||||||||
15Lucas las het bericht drie keer zorgvuldig door. Er werd een grap met hem uitgehaald, dat was nu wel duidelijk. Of iets anders. Maar wie waren de daders, want hier zat niet een, maar meerdere mensen achter. In de zelfbedieningswinkel had hij nog geaarzeld. Logisch trouwens, hij had de vrouw in de groene jas tenslotte niet in haar gezicht gezien. De jongen die hem het doosje lucifers had gegeven was er ook op uit geweest zo snel mogelijk door te lopen, zijn signalement niet te verraden. Maar het was waarschijnlijk de antiquair die belangrijker was, maar was hij ook de leider? Wie wist dat hij L.B. heette, kantoorbediende was en 36 jaar oud. De antiquair had gezegd dat de luit 105 gulden kostte. Om hem te pesten? Onzin, onzin. Maar laten deze dingen dan ook ophouden te gebeuren. Hij moest zich ergens terugtrekken, waar hij niet al teveel opviel. Dan kon hij eens even rustig nadenken. Hij schoot de eerste de beste espressobar die hij tegenkwam in en bestelde bij het meisje dat hem vanachter haar sissende en dampende koffieapparaat, dat hem in allerlei verwrongen beeltenissen weerspiegelde, oplettend gadesloeg een kopje koffie. Hij zorgde met zijn rug naar het raam te gaan zitten zodat niemand hem vanaf de straat kon herkennen. De krant die hij ineen gefrommeld in zijn hand geklemd hield liet hij zo onopvallend mogelijk naast zich op de grond vallen. Voor hem op een brede vensterbank, waar op verschillende plaatsen grote glazen suikerpotten met lange lepels erin stonden, lagen een aantal kranten. Terwijl hij in zijn koffie roerde (hij had niet opgekeken toen het meisje zijn koffie bracht) bekeek hij haastig de voorpagina's. Zoals hij wel gedacht had, nergens was het bericht over de roofoverval te vinden, zelfs niet in dezelfde krant die hij zojuist gekocht had. Ook de sigarenwinkel was erin betrokken. Ze wisten dat hij komen zou, er moesten nog veel meer medewerkers zijn, mensen die hem volgden, mensen die een valse krant hadden gemaakt, speciaal voor hem. Het moest een enorme organisatie zijn. Een ogenblik had hij er een gevoel van grote bewondering voor, daarna werd hij banger dan hij vandaag al geweest was. Haastig dronk hij zijn koffie leeg en rekende af, de kranten als een berg opstandig en krakend papier achterlatend. | |||||||||
16Het meisje in de espressobar (het doet er niet toe hoe zij heet) liep naar de plaats waar de haastig weggesnelde man net had gezeten en bedacht opeens dat ze helemaal vergeten was de kranten van vandaag neer te leggen. Ze vouwde die van gisteren snel op. De krant die de man had achtergelaten raapte ze op en streek ze op de vensterbank glad. Even las ze de kop van een bericht: 105 gulden buit. Ook niet veel. Dat verdiende zij in de week schoon. Ze nam het vuile kopje en liep naar het espressoapparaat. En dan had ze de fooien nog niet eens meegerekend. | |||||||||
17Buiten werd Lucas opeens kwaad op zichzelf. Was hij nou helemaal bedonderd. Een komplot. Wat een waanzin. Hij moest zich zelf nu geen kinderachtigheden gaan wijsmaken. Wat had hij onlangs ook alweer in de krant gelezen. Een of andere schrijver had gezegd dat het leven vaak onwaarschijnlijker was dan de meest fantastische roman. Dat ervoer hij nu, op dit moment. Maar dat was nog geen geldige reden om te denken dat er opzet in het spel was. En van wie? Om te bewijzen dat zijn toekomst even onzeker was als die van elk ander mens voorspelde Lucas zichzelf dat hij op de hoek van deze straat in de etalage van een winkel een strijkijzer zou zien staan waar op het zwarte ebonieten handvat een vlieg | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
liep. Langzaam (gewoon doen, gewoon doen) liep hij naar de hoek. Glimlachend zocht hij tussen de taartjes en schalen met verschillende soorten koekjes naar een strijkijzer. Het aantal vliegen was niet te tellen maar die telden nu niet meer mee. Nog een proef. Bij de volgende hoek, maar nu aan de overkant van de straat, zou een jong meisje met een loshangende blauwe regenjas aan de hoek omkomen. Haar blonde haar zou tot op haar schouders hangen. In haar ene hand zou ze een bruin gekaft boek houden. Hij stak de straat over. Vlak voor de hoek bleef hij staan en deed plotseling een stap naar voren zodat het jongetje dat de hoek om wilde gaan zijn indianentooi in de botsing verloor. Hij keek de aan beide kanten met auto's volgeparkeerde straat in maar er viel ook in de verte geen meisje met een blauwe regenjas en een bruin gekaft boek te bekennen. Een paar huizen van hem af waren mensen aan het verhuizen. Over een langzaam in de takel zakkende spiegel schoten een ogenblik scheef de daken van de huizen aan de overkant. Alles was inbeelding. Nog een keer, drie keer was tenslotte scheepsrecht. Uit de volgende zijstraat (hij, Lucas zou hier blijven staan) zou over drie minuten een neger komen. Verdere bijzonderheden hoefde hij niet te verzinnen, het feit dat het een neger zou zijn was al onwaarschijnlijk genoeg. Midden op het trottoir turend op zijn polshorloge trok Lucas Bakker nogal de aandacht van de voorbijgangers maar het kon hem niets schelen. Een vage glimlach rustte om zijn lippen terwijl hij met zijn ogen de secondewijzer volgde. Het leven was een reeks toevalligheden, je wist nooit wat je om de volgende straathoek tegemoet zou komen. Het kon de liefde van je leven zijn, je moordenaar, de dronken automobilist die je voorgoed invalide zou maken. De drie minuten waren om. Het was precies half een. | |||||||||
18Juan Tizol (Jamaica) had sinds tien dagen een nieuwe vriendin. De meeste meisjes hier wilden jongens als hij niet, maar de meiden die hem wel wilden vielen weer alleen voor kleurlingen. Dat ergerde hem wel, maar Anita was een heerlijk meisje. Ze werkte op een atelier en verdiende genoeg om hem te kunnen onderhouden. Om een uur of half een ging hij er altijd even uit om boodschappen te doen. Voor de rest van de dag lag hij op bed naar de radio te luisteren of trok Anita's kleren aan en deed zichzelf een huwelijksaanzoek voor de spiegel. | |||||||||
19De neger stak snel, op zijn tenen leek wel, de straat over en verdween in de zijstraat. Het liefste zou Lucas zijn ogen hebben gesloten, bewusteloos geraakt zijn, niet meer hoeven te leven, een leven dat van moment tot moment voorbestemd was. Hij wist nu zeker dat ze hem volgden, dat er een net gespannen was over de stad dat langzamerhand werd aangetrokken tot hij zijn bestemming zou hebben bereikt. Lucas begon langzaam te lopen, zonder iets te zien of te horen, niet opmerkend dat zijn rechtervoet even op de in het trottoir ingelegde tegel trapte waarop de volgende tekst in gouden letters viel te lezen: Ingang Zwartjes met daaronder een pijl die naar rechts wees, naar een hoedenwinkel. Hij moest weg zien te komen. De stad uit. Misschien had hij geluk, volgden ze hem daar niet. Hij liep nu snel in de richting van een grote straat vanwaar uit hij een tram zou kunnen nemen naar het busstation. Uit een openstaand raam waaruit de witte vitrages hem even langs zijn mouw streken klonk een melodie die hem vaag bekend voorkwam. Maar alles kwam hem nu opeens bekend voor, alsof alles al gebeurd was.
I'm wild again, beguiled again
a wondering, pondering child again
Bewitched, bothered and bewildered
am I.
Misschien was zijn leven niet meer dan een projektie van iets dat zich al eens had afgespeeld, millioenen lichtjaren geleden, op een andere planeet, misschien leefde iedereen wel in een fata-morgana, een bedriegelijk echt spiegelbeeld, zo echt dat zijn gezicht zich weerspiegelde in iedere etalage die hij hardlopend passeerde. | |||||||||
20De werkster van mevrouw Draayer, Tilly de Jong, zette altijd de radio aan als zij de zitkamer een grote beurt gaf. Ze hield van muziek, meer als achtergrond bij haar handelingen dan om er bewust naar te luisteren. Ze had zojuist de berichten voor land- en tuinbouw afgezet en de radio op het andere nederlandse station afgesteld. Daar was tenminste muziek. Een of andere negerin zong een amerikaans lied. Ze kende geen engels, maar de melodie was wel mooi vond ze. Ze neuriede hem zachtjes mee terwijl ze het dressoir dat ze even tevoren met een dun laagje was had ingesmeerd begon uit te wrijven. | |||||||||
21Hijgend en kaarsrecht zat Lucas in de tram | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
die zich tergend langzaam, bij iedere halte stoppend, van het centrum van de stad verwijderde. Lucas probeerde niet te luisteren, niet te kijken maar de omgeving drong zich onweerstaanbaar, niet te stuiten aan hem op. Tegen het raam boven zijn hoofd zat een reclame voor een levensverzekeringsmaatschappij geplakt. VANDAAG NOG stond er met grote zwarte letters op een blauw fond. Lucas boog zijn hoofd, keek naar de grond, naar de richels in de tramvloer waartussen zich allerlei vuil en tramkaartjes hadden gehecht. Als hij had kunnen bidden had hij de wereld misschien op een afstand kunnen houden, het komplot kunnen bezweren, maar nu drongen de stemmen van de andere passagiers zijn hoofd binnen zonder dat hij hen kon tegenhouden. | |||||||||
22‘Vandaag nog’, zei Karel Drenth, een 28-jarige electricien op weg naar een in aanbouw zijnde villa waar hij de verlichting in orde ging maken, tegen de man tegenover hem, de al wat oudere Guus Trappers, die nog niet wist wat hij ging doen, ‘als ik de kans kreeg zat ik vandaag nog in het vliegtuig naar Lissabon. Er gaat niks boven een echte wedstrijd, televisie blijft toch maar surrogaat’. Guus Trappers knikte. Voetballen interesseerde hem niet, zoals bijna niets trouwens. De man naast hem, aan de andere kant van het gangpad, stond op en vroeg aan de kondukteur of deze tram naar het busstation ging. De kondukteur knikte. De man ging weer zitten en verborg plotseling zijn hoofd in zijn handen. Ziek zeker. Hoofdpijn. Moeilijkheden. Guus Trappers grinnekte. Daar deed hij niet meer aan, je kon het toch niet meenemen. Afwachten maar. Je ging toch niet voor je tijd. Daar maakte hij zich geen zorgen meer om. Hij zou deze kerel eens volgen. Dat deed hij wel eens meer. Het was wel aardig en je had meteen wat te doen. Om de tijd te doden. | |||||||||
23Lucas had hem wel gezien, die kerel met zijn bruine manchesterpak. Een stomme zet van ze want die types kende hij. Die pikte je altijd overal uit. Ze vielen door hun slecht verzorgde uiterlijk, hun zwerverskop meteen op. Het zou niet moeilijk zijn hem in de gaten te houden en op een gepast ogenblik op een dwaalspoor te brengen. Vanuit de tram zag hij de bus die naar het bos even buiten de stad reed al klaar staan. Voor de tram helemaal stilstond sprong hij al van het balkon en liep in een looppasje naar de bus. Hij was net binnen toen de deuren zich sissend achter hem sloten. Het manchestertype was nergens meer te bekennen. Schichtig keek hij even snel de bus rond. Tegenover die twee vrouwen daar was nog een plaatsje vrij. Hij liet zijn kaartje zien en ging zitten. | |||||||||
24X: (geel sjaaltje, paardetanden, parelmoeren ketting, katoenen truitje van onbestemde kleur - een soort bruin? - waarop speldje van T.B.C.-collecte). Y: (witte blouze met korte mouwen, wijnvlekje onder het linkeroog, afstaande oren, opgekamd haar waarin van achteren een houten speld, zoals men die wel in kunstnijverheidswinkeltjes ziet).
X: ‘Ga je naar je schoonmoeder?’ Y: ‘Nee, ik kom uit de stad. Ik heb een paar schoenen gekocht en voor Joop een zwembroek. Voor z'n schoolreisje’. X: ‘Leuke schoenen?’ Y: ‘Bruintjes met een laag hakje. Op die hoge kan ik niet lopen. Jij?’ X: ‘O nee, hoor, ik loop ook altijd op lage hakken. Laat eens zien?’ Y: ‘Wacht even... hier... nee, ja dit is het pakje. Maak maar open hoor, ik doe ze toch zo weer in mijn tas’. Y: ‘Leuk zeg, heel leuk. Gut, heb jij grotere voeten dan ik’. X: ‘Maat 38’. Y: ‘Ik 37’. X: ‘Hoe is het anders met Joop?’ Y: ‘O, heel goed. Alleen zijn rekenen, daar heeft hij moeite mee, maar hij krijgt tegenwoordig bijles. Bij m'n man op kantoor zit iemand die bijles geeft, als bijverdienste. Die was vroeger leraar maar hij was niet geschikt om voor de klas te staan. Te zenuwachtig of zoiets. In ieder geval die komt twee keer in de week. X: ‘Ans gaat dit jaar naar de H.B.S.’. Y: ‘Ans al naar de H.B.S.? Je meent het?’ X: ‘Jaja’. Y: ‘Waar blijft de tijd. Voordat je het weet zijn ze groot’. X: ‘Jaja. Zeg heb je gisteren gelezen over die glazenwasser in de Koolstraat?’ Y: ‘Glazenwasser, glazenwasser? Ja, wacht eens. Die man die van zijn ladder is gevallen op een bloemenkar’. X: ‘En die niks had. Precies. Nou, dat is bij mij voor de deur gebeurd, aan de overkant’. Y: ‘Maar woon je dan in de Koolstraat?’ X: ‘Ja, wat dacht jij dan?’ Y: ‘In de Azaleastraat’. X: ‘Nee, dat is de straat erachter. Niet te | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
geloven hè, dat die man niks had. Van tweehoog. Dat is toch zeker tien meter hoog’. Y: ‘Ja, je moet maar geluk hebben. Zeg, ik ga alvast staan, ik moet er zo uit’. X: ‘Nou, tot ziens dan maar weer hè’. Y: ‘Dag. De groeten aan je man’. X: ‘Ja, jij ook’. | |||||||||
25O Lucas, als je eenzaam aan het eindpunt uit de blauwe bus stapt en je ziet schuin aan de overkant bij een villa, die Ons Honk heet, een glazenwasser hoog op zijn ladder bezig wacht je niet op de nog onzichtbare bloemenman maar haast je je weg terwijl de bus met zijn steeds kleiner wordende gele reclame voor Willem II-sigaren aan het eind van de brede laan linksaf draait, log en langzaam als een rups op een blad. | |||||||||
26Als Lucas zich na een half uur stevig doorwandelen aan alle kanten door bomen omgeven ziet gaat hij zitten op een bank langs de kant van het smalle wandelpad. Niet in de papierbak kijken. Maar als hij de veter van zijn linkerschoen dicht wil maken ligt daar alweer een van hun talrijke visitekaartjes: een bandje van een Willem II-sigaar, als een kostbaar kleinood tussen de lange groene grashalmen waartussen een lieveheersbeestje zich moeizaam een weg baant. Hij telt de stippen op de dekschilden van het beestje. Het zijn er zes. Het is stil om hem heen. In de hemel hangen een paar wolken, doodstil. Hoe langer hij naar ze kijkt des te zwaarder, compacter lijken ze, als van kalk. Er is niemand hier. Lucas wordt zich zittend op de bank temidden van het rustgevende groen van de bomen waarvan hij ieder blad zou kunnen tellen en het getsjilp van vele vogels bewust van de grote macht, de geweldige subtiele reservoirs waaruit ze putten. Het complot is allesomvattend. | |||||||||
27Het sigarenbandje had veel van zijn oorspronkelijke kleur, helder rood, verloren. Twee flinke buien waren er overheen gegaan en hadden de kleurstof opgelost zodat het rood bleker en de gouden letters kinderlijker waren geworden maar wel meer opvielen op het donkere gezonde groen van het gras. Eergisteren had Jaap van Maanen hier op deze bank een uur lang zitten lezen in La Prisonnière, het derde deel in de Pleiade-uitgave van A la recherche du temps perdu van Marcel Proust. Hij was begonnen op bladzijde 305: ‘Ils ont aussi quelque chose de particulier’ en had doorgelezen tot het te donker werd, op bladzijde 379 ‘-Mais est-ce qu'il a jamais assassiné quelqu'un, Dostoïvsky?’ Jaap, vijfentwintig jaar en reclametekenaar was al twee jaar bezig aan het monumentale werk van Proust. Ieder moment dat het even stil werd in zijn leven dat druk bezet was met werk en vrienden las hij een aantal pagina's van Proust. Hoe langer hoe meer was hij tot de overtuiging gekomen dat de draad van het verhaal niet veel betekenis had maar dat het aankwam op de stijl, de sierlijke wendingen die de verschillende thema's namen, het verbinden van tot nu toe onverbonden zaken via de meest subtiele vergelijkingen. O, hij was dol op Proust. En op sigaren. Hij rookte ze alleen maar als er niemand bij was. Het was eigenlijk geen gezicht, zo'n ding in je mond. Het deed je steeds ergens aan denken. | |||||||||
28Het komplot was allesomvattend en ook in het bos zou hij niet kunnen ontkomen, | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
begreep hij. Lucas stond op. Hij luisterde naar de vogels, hij keek naar de schors van de boomstammen die hij passeerde maar hij zocht niet meer, hij vergeleek niet meer, hij wachtte af wat ze met hem zouden doen. Hij vroeg zich af of hij niet nog een sigaret zou kunnen roken. Hij stak hem op en rookte, ontspannen, als een man met ervaring, een man van de wereld. Hij begreep dat de vrijheid waarmee hij zichzelf al die jaren zoet had gehouden niets met vrijheid te maken had, dat er geen vrijheid bestond. Alles, tot dat gele grassprietje daar, die traag over het pad kruipende wesp toe, beschreef een vaststaande baan. Lucas liep door het bos, zijn handen hingen slap langs zijn lichaam maar hij bleef op zijn hoede. Er was geen hoop meer dat hij zou kunnen ontsnappen maar alles wat hij zag kon, ja moest wel bijna te maken hebben met zijn toekomst. Zeker vijf honden zag hij, waarvan hij zich de soortnaam nauwelijks meer kon herinneren, een vliegtuig en op een open plek tussen de bomen een groot aantal schoenen van allerlei vorm, maat en kleur maar hij vroeg zich niet af hoe ze daar gekomen waren. Daar lagen ze. Schoenen in het bos. Lucas zag het groen van de bladeren dieper worden, en tenslotte ineenvloeien tot een donkere massa die, iets lichter nog, hing tussen de zwarte stammen van de bomen waar tussen hij steeds minder diep het bos in kon kijken. Maar zijn verbeelding kreeg geen kans. Hij had alle kranen afgesloten, alle deuren op slot gedaan. Hij voelde de stof van zijn broek langs zijn dijbenen glijden, hij rook de humuslucht die met het duister uit de grond opsteeg. Pad voor pad liep hij af. Niet als iemand die verdwaald is, zenuwachtig en gehaast, maar rustig en zelfverzekerd. In een bocht zag hij, tussen de bomen door, een zwak lichtschijnsel. | |||||||||
29Ondertussen was men druk bezig het décor voor de laatste scène in orde te maken. Het spinneweb hing nog met zeven draden aan het ijzeren raster waarin de lamp van vijftig watt het urinoir verlichtte. Er zouden er nog vier moeten loslaten om het web in de juiste stand te brengen. Het aantal verdroogde vliegjes (vier) en muggen (twee) klopte. Wat de muurteksten betreft, het telefoonnummer stond er al drie weken - het was het nummer van garage J. Kroon. Harry Sevenstern had het met een potlood snel in de muur gekrast omdat hij op het punt stond het te vergeten en die avond Jettie Kroon nog moest bellen om een afspraak met haar te maken. Frits Droste - zestien jaar en middelmatig scholier, overmatig onanist, van verre, zeer verre verliefd op Willie Timmer, die inderdaad grote tieten had zoals hij heel juist en duidelijk met ballpoint op de muur had geschreven, was gistermiddag langs geweest en Gerben Kisteman, routinier in het veranderen van muurteksten - hij kon je ze door de hele stad aanwijzen - was een uur later gekomen om de t in een p te veranderen met een klein reclame-zakmesje dat hij eens bij het kopen van een camera cadeau had gekregen. Het wachten was nog op Carla & Joop. Robbie Stuute had zijn klappertje drieëneenhalf uur geleden al verloren toen hij, dekking zoekend in het urinoir, zijn revolver laadde om de Sioux vanuit een hinderlaag allemaal tegelijk neer te maaien. En ook het stuk kam met de zeven haren van Huug Staal - het langste stuk had hij in zijn zak gestopt - lag er al. Maar het pissoir waar Lucas straks voor zou staan was nog niet helemaal klaar. Ah, daar was Joop Bos, voor de zoveelste keer verliefd - 58 was hij maar hij zag eruit als veertig - op een jong meisje, Carla. Hij wist wel wat plekjes in het bos waar je met je auto onopvallend stond. Hij had zo wat ervaring in die dingen gekregen alhoewel hij geleerd had nooit te hard van stapel te lopen. Daar worstelde zich op een windvlaag de kranteflard door een van de luchtgaten boven de pissoirs naar binnen, keerde zijn tekst: Weer veel ongelukken nog net om voor hij in het rooster van de middelste pissoir belandde. Een knap stukje werk! Het wachten was nu nog op de man met overmatig roos in zijn haar dat hij voor het middelste pissoir met twee snelle bewegingen van zijn handen van de schouders van zijn jasje zou kloppen. Die daarna een sigaret zou opsteken en zoekend naar lucifers niets anders zou vinden dan een leeg doosje en een haarspeld - hoe die in zijn zak was gekomen was hem een raadsel. Er klonken voetstappen, een rijzige gestalte verscheen in de schemerdonkere opening, liep naar het middelste pissoir, klopte met twee snelle... Gelukkig, net op tijd. Toen hij weg was werd het lange tijd stil in het urinoir, een stilte die slechts zo nu en dan werd onderbroken door het automatisch in werking tredende spoelsysteem van de pissoirs. Drie dunne stralen water liepen gorgelend langs de uitgeslagen stenen wanden in de roosters. Een spreeuw streek even neer in een van de luchtgaten en vertrok meteen weer met een schelle kreet. Langzaam lieten de vier draden van het spinneweb los, dat langzaam begon te golven op de toenemende bries waarmee de nacht zich aankondigde. Er klonken voetstappen. |
|