het blad. Maar het vervolg van de geschiedenis toont helaas dat de mensen niet wilden samenwerken, en dat Jans plan in plaats van wereldvrede zelfs alom strijd veroorzaakte. Ik breng dit verdrietige aspect maar vast in alle objectiviteit naar voren. Hoe dankbaar wij Jan misschien ook moeten zijn voor zijn doorzettingsvermogen en zijn wijde blik, we mogen toch niet vergeten dat dit grote ondernemen ook heel wat slachtoffers heeft gevergd die anders misschien nog steeds op een bolle aarde zouden rondlopen. Het is het oude probleem: mag een mooi ideaal mensenlevens eisen? Dit probleem laat ik geheel aan de individuele lezer over.
Het was op een winderige dag in november dat Jan zijn arbeid begon. Zijn plan stond hem duidelijk voor de geest, hij had het ook in den brede aan iedereen uiteengezet, en wie niet mee wou doen moest het zelf maar weten; hij, Jan, begon. Op school had hij eens een stukje uit het Frans moeten vertalen waarin verteld werd over een Amerikaanse president die een kersenboom in de tuin van het Witte Huis wilde hebben. Toen een deskundige hem vertelde dat het vijftig jaar zou duren voor een kersenboom vruchten draagt (hier moet een misverstand in het spel zijn: zo lang duurt het niet, maar zo herinnerde Jan zich het) zei die Amerikaanse president: ‘Plant hem dan vanmiddag nog.’
Zo wilde Jan ook onvervaard beginnen. Hij had een grote tuin, en die zou hij piekfijn tot een onderdeeltje van het kubuszijvlak maken. Eigenlijk, zo dacht hij, had ik er al veel eerder mee moeten beginnen. Waarom eerst aan iedereen mijn plan uiteenzetten? Ik had gewoon aan het werk moeten gaan. Mijn voorbeeld zou dan door miljoenen zijn gevolgd, en de aarde was misschien nu al een kubus geweest. Nou ja, dat was nakaarten. Het was nooit te laat om te beginnen. Hoewel, het was al half drie in de middag, en de dagen zijn al aardig kort in november. Toch voelde Jan er niets voor om in de warme kamer te blijven zitten en pas de volgende ochtend aan te vangen.
Er stonden heel wat mensen te kijken toen Jan met een schep naar buiten kwam. De televisie was er natuurlijk ook. Maar Jan voelde niets voor een discussie met een van die scherpe jongemannen die altijd leuk probeerden te zijn op zijn kosten. De tijd van discussiëren was definitief voorbij, de tijd van actie was gekomen.
Dat vond kennelijk ook de man die we, voor we zijn werkelijke identiteit prijsgeven, voor het gemak maar Christiaan zullen dopen (zo heet hij dus niet). Christiaan is de grote tegenspeler in dit boek, en het is eigenlijk verwonderlijk dat hij nog niet eerder ter sprake kwam. Om het maar zonder omwegen te zeggen: Christiaan voelde niets voor Jans plan. Hij stond er niet, zoals de meeste mensen, onverschillig tegenover, neen hij was er vierkant tegen. Christiaan bevond zich die novembermiddag onder het publiek dat op het grasveld voor Jans huis was samengedromd en waarvan niemand vermoedde welke onheilspellende dingen hij in de zin had. Niemand zag ook het voorwerp dat hij in de rechterzak van zijn regenjas droeg. Trouwens, die middag was Christiaan nog niets van plan. Een onmiddellijke actie van zijn zijde, en dat onder het alziend oog van de televisie, zou van Jan wel eens een martelaar kunnen maken en vele mensen, wie het niet kon schelen hoe de aarde eruit zag, zouden dan wel eens de underdog te hulp kunnen snellen en met hem mee graven. En dat wilde Christiaan nu juist tot elke prijs vermijden. Want het was voor iedereen duidelijk dat Jan zijn project nooit in zijn eentje, of laten we zeggen met zijn familie, zou kunnen voltooien.
Zei ik al dat het een winderige dag was? Het woei zelfs verschrikkelijk en ik (ja lezer, het hoge woord moet er maar uit: ik was ook onder dat publiek die middag, en ik kan dus naar waarheid zeggen dat ik de hele geschiedenis die in dit boek verhaald zal worden vanaf het allereerste ogenblik heb meegemaakt. Niet dat ik me ooit actief aan de zijde van Jan, laat staan aan de zijde van Christiaan heb geschaard, dat niet, maar dat neemt niet weg dat mijn sympathie toch wel duidelijk naar een van deze twee antagonisten uitgaat. U kunt waarschijnlijk nu wel raden naar welke. Dat betekent echter niet dat ik niet mijn uiterste best doe om de hele historie zo objectief mogelijk uit de doeken te doen, met een open oog, ook voor de tekortkomingen van de eigen held) was blij toch maar mijn warme sjaal te hebben omgedaan.
Jan had het minder koud, want de televisielampen brandden dichtbij hem toen hij naar het perkje aan de rand van het grasveld liep terwijl hij inwendig, dus zonder dat iemand het kon horen, neuriede:
Daar wordt de aarde mooier van
want dat was het deuntje dat hem al een hele tijd door het hoofd zeurde en waarvan hij zich niet meer kon losmaken. De menigte week wat terug op verzoek van een van de televisiemensen. Jan keek naar het perkje waar hij zou beginnen, en toen keek hij naar de vier richtingen waar eens de vier bergtoppen zouden komen te liggen (door de