[Gedichten] K.L. Poll
Begeleiding
Laat alles samenkomen, ongeregeld,
als de vliegen langs de beek
in actie, tien dagen zijn
voor deze zomerbeesten een oogwenk,
hun graf is leeg, ongelukkige dieren,
maar niet waar, zij treuren niet
en leven onbezorgd geslacht na geslacht
zonder spoor in de grond of daarbuiten,
misschien gaat het bij vliegen omgekeerd,
hoe korter hoe beter, hun paradijs
in een wip voorbij, dat kan, dat kan.
Langzaam, er zijn tenslotte ook
predikanten, niet voor niets
niet onder dieren, wij hebben van oudsher
bij goden een streepje voor, een gedachte-streepje
weet je, want wij gunnen de kinderen
ons leven niet, dat zou wat moois zijn
als wij per stuk niet meer ter zake deden
dan de ene roerdomp of de andere reiger,
bewaren voor lager onderwijs
aan het snel opgroeiend grut.
Misschien kennen wij elkaar te goed,
zoals de strootjes en de takjes
van het gebruikte merelnest, met spuug
gelijmd, niet kunnen scheiden
als het feest voorbij is. Zij blijven
uit de struik gevallen in de tuin
weken bijeen in regen en wind,
terwijl de mereltjes, kereltjes
en wijfjes, ervaring opdoen
van ik zie ik zie en hoor wie klopt
en waar een wil is is een nest.
Mijn kennen is liefde, vergeet dat niet,
zo sprak de filosoof, ik ken de mensen
beter dan zij zichzelf kennen,
dat schept verplichtingen, daarom
heb ik in overleg met mijn collega's
besloten tot het bouwen van kerken
voor het bestrijken van duizend zielen
in één dienst, tot de verzending
voor de gaande en komende man
en tot drooglegging in scholen.
| |
zeiden wij samen zacht, dicht langs elkaar,
beter van onder wijs dan van boven
hebberig, nemerig, kleverig.
Zij kunnen ons, lief grootmoedertje,
nog meer zeggen, de last der eeuwen
ligt in een weiland verderop,
waar Achterhoekse bruine koeien
al met hun bovenste helften
uitsteken boven de grondnevel,
Niet dat herhaling uitsluitend
uit den boze is, ik zie in vroeger
zwaluwen op telefoondraden,
bang voor de vreemde wisselende
kleuren van zeepbellen die opstegen
alsof het niets was, of de gulzige
opwinding als papier vlam vatte
dank zij zon door een vergrootglas.
Herinnering is keer op keer welkom.
Onheil begint pas bij de tafels
van ongrijpbare vermenigvuldiging.
Natuurlijk, ik weet, het is waar:
klaprozen staan bij duizenden langs de weg,
een kniesoor die daarover klaagt
al zijn het er onplukbaar veel.
Maar stonden zij in tuinmansperken,
vertroeteld door bloemenkenners,
met drie met zes met negen met twaalf
in een rij en achter iedere roos
een delinquent in het gelid - niet
als vee staat, schots en scheef -
dan was dat reden tot grote treurigheid.
Stil maar, luister ondertussen
naar iets anders, naar het water,
en word niet bedroefd over later.
Heb je al bedacht wat er gebeurt
als de tijd met een ruk stilstaat:
|
|