verschil tussen puur ongetrainde en ongetrainde - die - getrainden - hebben - gegeten is me niet bekend, maar het schijnt significant te zijn.
Dit brengt ons weer op de van ouds vermoede zin om het vlees te eten van een sterke vijand, in het algemeen van iemand wiens kwaliteiten wij tot de eigene willen maken.
Passend lijkt me hierbij de motivering van de keus van mensen die J. Bernlef en K. Schippers interviewden (Wat zij bedoelen, Querido, Reuzensalamander). Zij hebben nl. niet zo maar interessante of zelfs maar grote schrijvers onder handen genomen, maar zij gingen uit (zij stellen dit zelfs als eis voor een interview) van een voorkeur voor bepaald werk.
Een andere vingerwijzing is dat bij de introductie van elk interview gedetailleerd wordt vermeld wat de consumpties waren die men met het slachtoffer gebruikte. Bij de vernissage van de bundel door J.W. Holsbergen werd dit effect nog versterkt. Holsbergen interviewde Bernlef en Schippers voor de bandrecorder. Het was allemaal heel echt, mooi sullig, nou en eh, met echte informatie. Ter controle werd de band nog eens afgedraaid. De tekst was volledig anders geworden en niet zo maar grillig een andere kant op, maar volledig in het consumptieve: eten, drinken en daar een beetje gek van worden.
Volgens mij zaten Bernlef en Schippers eenvoudig enkele mensen die zij bewonderden of waar zij sympathie (dat wordt een vreemd woord in dit verband) voor koesterden, op te vreten. En de reden daarvan kan alleen maar zijn dat zij hoopten door assimilatie eigenschappen van de gevretenen toe te voegen aan hun eigen arsenaal.
De voortdurende occupatie met waarom en hoe de kerels aan hun ideeën komen, ze opschrijven, combincren, wat de realiteit met hun werk te maken heeft, beïnvloeding (platworm), persoonlijke historie, bevestigt mijn gedachte; ik heb het boek dan ook met veel smaak gelezen.
Als ik een tijdlang Bernlefs werk volg houd ik mijn hart vast. Zijn oog is groter dan zijn maag denk ik dan, als ik zie dat hij William Carlos Williams ontdekt en een week - of zo iets - later over hem een gedicht maakt in Williams' trant. Maar verdomd, Bernlef blijft er in herkenbaar. De manier waarop hij zich de methode van Marianne Moore toeeigende, het citeren uit vreemde bronnen, krantenartikelen, een populair boek over de vooruitgang der wetenschappen, opmerkingen van omgevende mensen, kan dat maar zo zonder identiteit te verliezen? Het kan blijkbaar als men het Bernlef bezit. Belangrijk is dat hij een talent heeft voor bewondering. Bij de interviews was dit al een nuttige drijfveer, bij de gedichten (Ben even weg, Querido) steekt het ook af en toe de kop op; Duchamp, Marianne Moore, Harry James, kakkerlakken. Misschien is dit een reden waardoor assimilatie voor de omstanders aanvaardbaar wordt gemaakt: er wordt tenminste met smaak gegeten.
De saaiheid die af en toe optreedt in prozaschrijfsels en gedichten van Bernlef - een saaiheid die hij zelf minstens zo goed ziet als het kleinste criticusje - wijst op de grens van zijn inlijvingsvermogen. Saaiheid is óók een element van de omgeving, het sullige, het grauwe gezwets. Een echt saai gedicht schrijven, ik geloof dat Bernlef dat wel zou willen. Maar saaiheid die in het gedicht nog saaiheid is, is niet geassimileerd, niet verdicht, al is het gevecht dat zo duidelijk af en toe deze onoplosbaarheid oplevert op zichzelf boeiend.
Bernlef
dat kletsen tegen die fazanteveren
dat vasthouden aan het onbetekenende
vasthouden als aan die steen van Rosetta
waar later toch een heel verhaal
vasthouden zoveel aardiger nog dan lezen
Er is in Nederland iets heel moois te zien en iedereen moest nu maar eens ophouden met zijn flauwzinnige bezigheden en uitkijken naar een mogelijkheid om een uitvoering mee te maken van het ballet Two of Yesteryears op de muziek van de 6 Orchesterstücke