Daar hebt u recht op
Herman Romer
‘'s Morgens gooit u uw koffie het raam uit. 's Middags uw thee.’
De toppen van zijn vingers tegen elkaar plaatsend, sloeg de personeelschef de kleine man met het sluike blonde haar tegenover hem nieuwsgierig gade.
‘Waarom doet u dat?’
‘Ik hou niet van koffie. En thee mag ik ook niet.’
Het voorhoofd van de personeelschef rimpelde zich licht.
‘Ik weet dat uw afdeling aan een zijstraat ligt. Toch is het niet ondenkbaar dat iemand de inhoud van uw kopje op zijn hoofd krijgt.’
‘Ik kijk altijd eerst uit het raam.’
Bedachtzaam streek de personeelschef met zijn hand over zijn kin.
‘Mag ik u vragen: waarom neemt u de koffie en de thee eigenlijk in ontvangst als u ze toch niet drinkt?’
‘Suiker’, zei de kleine man vastberaden. ‘Suiker lust ik wel. Goed voor de spieren.’
‘Juist’, zei de personeelschef.
Hij stond op, kwam achter zijn bureau vandaan en begon met zijn handen op zijn rug door de kamer te ijsberen.
‘Ik geloof, meneer Laurier, dat wij samen een overeenkomst moeten aangaan. Kijk, u voelt wel dat wij niet langer kunnen tolereren dat u tweemaal per dag uw drinken het raam uitmikt.’
De blik van de man in de stoel werd donker.
‘Ja’, begon hij, ‘als de zaken zo staan ...’
‘In overleg met uw chef’, ging de ander verder, ‘hebben wij het allemaal eerst nog willen aanzien. Och, ik weet wel, ieder nieuw personeelslid heeft een bepaalde tijd nodig om zich met de regels van het huis vertrouwd te maken. Maar u bent nu al haast drie maanden bij ons en u werpt nog altijd de inhoud van uw kopje het raam uit.’
De kleine man, goede verstaander als hij was, proefde de kleine korrel verwijt in de laatste woorden. Hij stond op, stak zijn kin vooruit.
‘Ik geloof’, zei hij, ‘dat ik hier niets meer te zoeken heb.’
De personeelschef stond met een ruk stil.
‘Nee, nee’, zei hij haastig, ‘gaat u nog even zitten. Laten we elkaar goed begrijpen, meneer Laurier, wij hebben verder geen enkele klacht over u. Integendeel, u bent een prima kracht en ik mag u wel in vertrouwen zeggen dat er aan het einde van het jaar een kleine promotie voor u in de bus zit. Wij hadden gedacht u blokhoofd te maken. Denk eens aan, drie mensen onder u.’
Hij wachtte een ogenblik en vervolgde: ‘Laat deze kleine koffiekwestie nu niet tussen ons komen. Laten wij een regeling treffen.’
De kleine man sloeg zijn ene been over zijn andere.
‘Zegt u het maar’, zei hij vrijblijvend.
‘Kijk, wij spreken dit met u af.’ De personeelschef liet zijn stem naar een meer vertrouwelijke laagte zakken. ‘U accepteert voortaan niet langer uw kopje koffie en thee. Daartegenover verplichten wij ons, u op de eerste werkdag van elke week tien zakjes suiker te verstrekken.’
‘Daar heb ik recht op als werknemer.’
‘Precies’, zei de personeelschef.’ Daar hebt u recht op als werknemer.’
Hij keek zijn medewerker hartelijk aan. ‘Ik zal de koffiedames persoonlijk op dit punt instrueren. Zullen wij zo met u afspreken, meneer Laurier?’
‘Mij best’, zei de kleine man.
Hij stond op en voelde hoe de discrete hand van de personeelschef op zijn schouder hem zachtjes de richting van de deur uit dirigeerde.
‘Als u ooit nog eens ergens mee zit, meneer Laurier, wipt u dan gerust bij mij aan.