zo groot mogelijk aandeel te verschaffen in wat er beschikbaar was boven het levensminimum? Het zou beter zijn om van ‘onze welvoorziene wereld’ te spreken; en al die kijkers bij hun televisietoestellen, die zijn in ieder geval niet bezig met de behartiging van hun materiële welzijn.
Erger nog: ‘the dilemma of modern man in a world without God’, dat ik pas weer tegenkwam in een overigens bewonderenswaardig boek (Robert Brustein, The Theatre of Revolt). De formulering is valser dan gewoonlijk: wat is dat voor een dilemma? Toch naar de kerk gaan of zelfmoord plegen? Wij kunnen het vervangen door agony of despair, of gewoon zinloosheid, dan laat de frase zich tenminste beoordelen. De wereld is helemaal niet zonder God, die integendeel beschikbaar is in allerlei variëteiten, teveel om op te noemen, en wie er een wil omhelzen is verzekerd van geloofsgenoten van alle intelligentiequotiënten. Nee, dat is voor meneer niet goed genoeg, in die variëteiten kan hij toevallig net niet echt geloven. Het is mij best, zo niet dan niet: maar het is ondoenlijk om God aan alle individuele smaken aan te passen. Het komt mij voor dat de behoefte aan God verward wordt met de behoefte om ons onafgebroken prettig te voelen. Wij voelen ons lang niet altijd prettig; in plaats van daar rondborstig over te klagen, kunnen wij proberen het publiek te imponeren door over de dood van God te spreken.
Het is een wonder dat die gezwollenheid weer grif wordt opgenomen in de cultuurtaal. Een wonder: is dat niet iets voor u?
Margaret Drabble hield mij uit de slaap met haar beschrijving van een ongehuwde moeder en kind in The Millstone. Het kwam niet alleen doordat zij het goed gedaan heeft, met de ongehuwde staat minder om het thema van het moederschap op te schroeven dan om het af te koelen - de aanstaande moeder neemt van verlegenheid en zelfstandigheid de moeite niet eens om de aanstaande vader te verwittigen.
Het kwam ook doordat ik aan H. moest denken met haar verlangen naar meer babies: o, nu zou het zo'n mooi moment zijn om de voorzorgen weg te laten, en wat voor haarkleur zouden de onze hebben. H. en de moeder van The Millstone werden er één van, met dezelfde baby omhooggehouden tegen hun sleutelbeen. Zo komt dan ineens het begrip tot stand, na maanden vriendelijk meepraten: niet in de eerste plaats het begrip voor H.'s behoefte, maar voor het resultaat dat zij beoogt, zichzelf als moeder met kind. ‘I was continually amazed by the way in which I could watch for hours nothing but the small movements of her hands, and the fleeting expressions of her face’.
Na de slaap was dit begrip alweer een beetje omneveld. Wij zijn niet op de wereld om elkaars verlangens te begrijpen: als het gewoonte werd zou de emotie van al die luciditeit voorgoed de slaap bederven, en op den duur de behartiging van het eigenbelang in de war sturen.
O nee, integendeel. Dat zou pas leven zijn, met het begrip in bloei, en wat die vrees voor slapeloosheid betreft, de levenswet blijft gelden dat alles went, ook luciditeit, zodat de opwinding uitgewerkt raakt.
Wat kiezen wij dan? Het zal wel geen kwestie van keuze zijn: de halfdode levensstijl heeft allang alles in zijn macht. Vlak om de hoek, of verborgen door een vliesje of een neveltje, liggen in de verbeelding de ongevormde en de weggeschoven inzichten; buiten bereik.
Er is geen reden om te joelen over het Commonwealth Festival van twee weken dat in Engeland gehouden is: het werd zonder overdaad aangeboden ‘voor de aardigheid’, en niemand heeft er hoge gevoelens bij vertolkt of gesimuleerd. Toch viel het ongelukkig, juist in de tijd dat India en Pakistan elkaar te lijf gingen en Rhodesië de revolvers oppoetste. Het heeft tenslotte gediend om de uitholling van het begrip Brits Gemenebest nog iets te bespoedigen, en eraan te herinneren dat fragmenten van gelijkgezindheid nooit voldoende kunnen zijn om verspreide naties aan elkaar te binden. Niet dat dat een rechtvaardiging zou zijn voor het ontkennen van iedere verbondenheid; maar het lijkt mij onzeker of het Engelse moreel niet beter gediend was geweest met een opheffing ineens dan met dit onbewoonbare gebouw waar ieder jaar een paar muren van inzakken.
De onmacht van de gelijkgezindheid is te betreuren, maar ook te prijzen: het werkt bij de tegenpartij net zo. Het vooruitzicht van een communistische beweging die zich ondeelbaar over de wereld uit zou breiden kan niet ernstig meer genomen worden. Hoe meer uitbreiding, hoe meer deelbaarheid, en in theorie zou er iets voor te zeggen zijn om alle landen met een penchant voor communisme over hun aarzeling heen te helpen en dan gelijkmoedig de ruzies met hun nieuwe vrienden af te wachten. In de praktijk is dat vaak lastig; maar het is tenminste een troost om op ruzie te kunnen rekenen wanneer zij zichzelf bekeren, en het begrip wereldcommunisme heeft alleen