Hollands Maandblad. Jaargang 7 (214-225)(1965-1966)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] [Bedicht - Gerrit Krol] Het stappertje Zijn been gooit hij naar voren met rukken langs de stoep, alsof hij generaal is, hij heeft alleen een luit. Die luit heeft hij gespannen, recht op zijn buik gezet en om zijn nek gehangen Hij loopt al weer vooruit. Zijn praat is wel bijzonder: die benen in het rond, zegt hij, ik kan er zonder. Ik weet niet hoe het komt. Zij weten namelijk zelf niet, dat schoonheid en geluk, dat voor een man de schoonheid de schoonheid is een druk. Veel erger is een kreupele als het een meisje is. Zij slingert buitenom het been dat langer is. Maar mij kan het niet schelen al zeggen ze 't altijd. Dan denk ik weer aan vroeger dan denk ik aan die tijd. De zangeres geleiden, de toekomst voor de boeg; daar schitterde als goud een spuugdraad in haar mond. Ze schudde met een glimlach de Potters in haar hand, toen kon de zang beginnen, de zang der overmoed. Toen heb ik ook gegeven de jubel van mijn luit; ik liet de liederen draven zij schreeuwde heerlijkheid. De mensen achterover, de handen gaan omhoog. De engelen naar boven, de Heer is in de lucht. De Heere is daar boven, want daar zijn wij gelijk, maar het kan mij niet deren, al zeggen ze 't altijd. Al is dat honderd malen, de kuiten uit het slik, die zwiepen onder 't lopen, daarboven dat ben ik. Zo spreekt het kleine stappertje, de jongen met de luit. Hoe is hij daar gekomen? Hij loopt al weer vooruit. Gerrit Krol Vorige Volgende