De poezie van Sylvia Plath
Henk Romijn Meijer
Wie feiten over haar wil weten is aangewezen op de schaarse gegevens op de flap van haar boeken, of de aantekeningen die haar Engelse echtgenoot Ted Hughes plaatste bij de kleine bloemlezing uit de gedichten die ze kort voor haar dood schreef (Encounter, oktober 1963). Ze was Amerikaanse, geboren in Boston uit Oostenrijkse en Duitse ouders in 1932. Toen ze negen jaar was stierf haar vader. Ze verwierf zonder moeite studiebeurzen, ging in 1955 naar Engeland op een Fulbright grant. Van 1960 tot haar dood, in 1963, woonde ze, met haar echtgenoot en twee kinderen, in Engeland.
Haar dood is door taboes omgeven. Zelfmoord is een besmet woord. De moedwillige onderbreking van de natuurlijke gang van zaken wekt een vage algemene schuld, het shockerende besef dat de dood werkelijk bestaat, levensgroot monster. En, vanzelf, afkeer en verontwaardiging bij het nuchtere huisdier.
Er is haar werk, twee bundels gedichten, The Colossus (1962) en Ariel (posthuum, 1965), en de onder het pseudoniem Victoria Lucas gepubliceerde roman The Bell Jar. Het is intens persoonlijk werk, vooral de gedichten uit Ariel, de bundel die een keuze bevat uit een overvloed aan materiaal, blijkbaar. De laatste maanden voor haar dood schreef ze als de bezetene die ze dan ook was. De toewijding, het zorgvuldig uitgewerkte detail die de gedichten uit The Colossus kenmerken hebben plaats gemaakt voor een grote urgentie; de poezie getuigt van de noodzaak om de flitsen en flarden van het leven in hun vlucht te grijpen. De dichteres klampt zich vast aan haar onzekerheden, raadselachtige verschijningen die weigeren om zich nader te verklaren, de snippers van een dolgedraaide werkelijkheid. Geen wonder dat de vorm van de gedichten uit Ariel minder hecht is dan die van de poezie uit haar eerste bundel.
Velen, Alvarez, C.B. Cox en A.R. Jones, Judith Herzberg, halen met instemming aan wat Sylvia Plath zelf heeft gezegd over haar latere poezie:
I've been very excited by what I feel is the new breakthrough that came with, say, Robert Lowell's Life Studies. This intense breakthrough into very serious, very personal emotional experience, which I feel has been partly taboo. Robert Lowell's poems about his experience in a mental hospital, for example, interest me very much....
Men kan hier in de eerste plaats tegen inbrengen dat het materiaal van Lowell's poezie altijd geweest is “very serious, very personal emotional experience.” Het is trouwens een beschrijving die op vrijwel alle poezie kan worden betrokken. Het verschil tussen Lowell's latere poezie en de gedichten uit Lord Weary's Castle en The Mills of the Kavanaughs is voornamelijk een kwestie van vorm; de vroegere zijn veel doorwrochter, geschreven in een stijl vol dubbelzinnigheid, verborgen grapjes, bij Lowell, zoals bij de meeste “intellectuele” dichters van zijn generatie, voortgekomen uit het gevoel van verwantschap met John Donne.
Het is best mogelijk dat het lezen van Life Studies Sylvia Plath, en anderen, het besef heeft bijgebracht dat het geen morele of artistieke zonde is om direct over ik te schrijven, maar het is onzin om te stellen dat Lowell de doorbraak naar het meer ongeremd emotionele heeft veroorzaakt. Lowell is gaan dichten in een lossere vorm onder invloed van de Beats die Whitman, Pound en Williams als hun meesters aanvaardden, een begrijpelijke reactie tegen wat de Beats bij voorkeur een “academisme” in de poezie noemden.
Nu is de toon waarop Lowell in zijn Life Studies spreekt over wat Sylvia Plath taboe onderwerpen noemt onvergelijkelijk veel rustiger dan die van de schrijfster van Ariel. De gedichten uit Life Studies zijn overwogen, samenhangend; Lowell schrijft als een genezene die terugziet op voorbije ervaring. Van afstand is bij Sylvia Plath geen sprake. Zij observeert zelden: zij beleeft. In het gedicht “Elm” schrijft zij: “Now I break up in pieces that fly about like clubs.” Op zwakke momenten is er bij Lowell een bijna volledige afwezigheid van spanning. De zwakke gedichten uit Ariel zijn zo schizofreen, zo overspannen dat de privé ervaring de lezer niet bereikt. Hij heeft dan het gênante gevoel toeschouwer te zijn, terwijl iemand achter tralies hem iets duidelijk probeert te maken. In plaats van een beeld te geven van een chaotische wereld wordt het gedicht zelf chaos.