Hollands Maandblad. Jaargang 7 (214-225)
(1965-1966)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
De weeë geur van de hypocrisie
| |
[pagina 16]
| |
Pen zich schuldig maakt aan dezelfde methoden die hij in mijn journalistieke werk - althans in een tweetal met name genoemde stukken in Vrij Nederland - denkt aan te treffen, en waaruit hij de geur van het riool heeft opgesnoven. Ook dat laatste zegt hij natuurlijk weer niet letterlijk, hij kijkt wel uit, hij noemt niets bij de naam. Ik zal me tot één voorbeeld bepalen. Naar aanleiding van mijn stuk over Het drama van het Jongeren Vrijwilligers Programma in VN van 28 aug. '65, zegt Pen: ‘De weeë geur van het stuk neemt toe als men bedenkt dat (a) de schrijver zegt: de affaire “zou hier nooit aan de orde zijn gekomen als het een volledige privé-aangelegenheid zou hebben betroffen” - hij schrijft in het belang van het Jongeren Vrijwilligers Programma! - maar dat (b) mej. X., zoals zij fijngevoelig wordt genoemd, al maanden geleden ontslag heeft genomen (na aandrang). Wat er thans ook scheef zit bij het bureau van het J.V.P., niet meer de ambtenares X’. Zó geraffineerd heeft Pen deze passage opgezet, dat het lijkt alsof hijzelf, helemaal vanuit Groningen, door eigen huisvlijt heeft ontdekt dat mej. X al maanden ontslag had genomen (na aandrang, zegt de fatsoensrakker erbij). Maar dat had ik zelf ook al geschreven. Alleen had ik verder duidelijk gemaakt dat het daar niet om ging, dat de fout lag bij de andere betrokkene uit deze affaire, de chef van het JVP, die per 1 oktober - dat is nieuw voor Pen - is overgeplaatst. Dat is dan tegelijk het antwoord op Pens rhetorische vraag, dat het er bij hem niet in wil ‘dat iemand in ernst kan menen dat dergelijke publiciteit een organisatie goed zal doen’. Overigens is het weer aandoenlijk te zien hoe Pen de betrokken ambtenaar in het stuk in het Hollands Maandblad met het initiaal ‘Y’ aanduidt, terwijl zijn naam voluit in Vrij Nederland had gestaan, waaruit hij zo kwistig citeert. Eigenlijk is het natuurlijk onzin dat ik zo uitvoerig inga op dit alles, maar dat heeft toch wel een reden: ik erger me aan de hypocrisie van de auteur, die volkomen voorbij gaat aan de bedoeling van het stuk en uitsluitend aan de hand van een paar bewust slordig en kwasi-komiek gehouden samenvattingen en wat uit zijn verband gerukte citaten probeert aan te tonen dat hier journalistiek van niet al te best allooi werd bedreven. De bedoeling van het stuk was aan de hand van een veel verdergaande informatie dan alleen de romance die Pen als lekker hapje uit het een pagina lange artikel heeft gepikt, te bewijzen dat (inderdaad mede dankzij de gevolgen van die romance, maar nog door zo oneindig veel meer) het in principe geweldige werk van het Jongeren Vrijwilligers Programma, dat ik het eerste aardige initiatief sinds decennia van Buitenlandse Zaken noemde, in de loop van twee jaar grondig was verziekt. Dat er uitermate slordig was omgesprongen met een programma waarvoor op de begroting vier miljoen is uitgetrokken, en dat van de 300 als doel gestelde vrijwilligers dit jaar nog geen zeventig worden uitgezonden. Over dat alles staat in het bezorgde stuk van Pen niets te lezen. Met het artikel (men heeft het geraden: alweer mijn artikel) over de wantoestanden aan de Amsterdamse economische faculteit haalt Pen hetzelfde spelletje uit. Hij is wel zo voorzichtig om toe te geven dat er reële moeilijkheden waren, maar gaat daar verder niet op in, iets wat ik, aan de hand van een aantal case histories, wél deed. Overigens op een zeer droge verslagtoon en niet ‘buitengewoon smakelijk geschreven’, zoals P. beweert. Een vreemde zoete geur komt mij in de neus als ik dan lees wat Pen in dit verband te berde brengt: ‘Een ingezonden stuk van de voorzitter van de faculteit kon die indruk natuurlijk niet wegnemen; daarvoor was heel andere taal nodig geweest, en dan nóg’. Dat ingezonden stuk - en dat stel ik als feit vast; voor wie dat controleren wil, ligt VN van 27 februari '65 ter inzage - ging op geen enkel punt in op één van de door mij aangevoerde feiten. Zelfs voor de enige ironische passage die ik mij in het stuk had gepermitteerd, kon de voorzitter geen begrip opbrengen. Naar aanleiding van de opvolging van de ene bij de Amsterdamsche Bank betrokken hoogleraar door een andere aan die instelling werkzame econoom, had ik mij de geestigheid veroorloofd, dat leken niet moesten veronderstellen dat de AB een leerstoel aan de faculteit had, of zoiets. Prof. Brugmans ging daar serieus op in, evenals zijn Sancho Panza uit Groningen. Het lijkt me genoeg nu. Het is mij werkelijk een raadsel waarom Pen dit stuk heeft geschreven. Hij zegt Vrij Nederland te verdedigen (tegen mij dan zeker), maar valt het op enkele punten aan, en komt dan schijnheilig verklaren dat hij het zo jammer vindt dat te moeten doen. Het mooiste voorbeeld van die hypocrisie is de passage: ‘Ik bedoel maar: het is niet duur, dit soort journalistiek, en er is geen belang mee gediend, integendeel, behalve dat van de circulatie van het eigen blad, wat ik in het bijzondere geval van Vrij Nederland overigens een respectabel belang vind’.(!!!) Ik kan me voorstellen, dat Pen naast zijn werk en zijn vele hobbies, zich wel eens op een ander gebied wil wagen, andere kanten van zijn fascinerende veelzijdigheid wil tonen. Hij heeft een hang naar de journalistiek, dat is duidelijk, ook in dit stuk, waarin hij het heeft over ‘iedereen die in het krantenvak thuis is’, en uitdrukkingen gebruikt als ‘voor het in 't lood ging’, en dergelijke, door journalisten toch niet zo veelvuldig gebruikte termen als Pen schijnt te denken. En inderdaad, ook hij mag wel eens in Vrij Nederland schrijven.Ga naar voetnoot*) Maar waarom schrijft hij daar dan zo geheel andere stukken dan deze zedenmeesterij-met-slagen-om-de-arm, als ‘nu wil ik niet beweren dat’, ‘ik bedoel dan ook niet te zeggen’, ‘ik besef welke argumenten er tegen mijn bezwaren kunnen worden ingebracht’? Want natuurlijk windt Pen er zich in het diepste van zijn ziel wél over op dat er onthullingen worden gedaan over de overheid in de ruimste betekenis van het woord. Dat heeft hij zelf tenminste, gezien het slot van zijn ‘Riool’ heel goed in de gaten. En dat is maar goed ook. Ik wacht in spanning op de volgende brief uit Groningen. | |
Naschrift van J. PenMijn bezwaar tegen sommige journalisten is dat zij in iemands huishouden binnenkomen om over zakelijke onderwerpen te spreken en dan achteraf allerlei persoonlijke feitjes in de krant zetten. Dat is destijds gebeurd na dat interview van de Haagse Post (als 't niet door toedoen van Van Tijn was dan door toedoen van zijn collega) en 't gebeurt hierboven nog eens. Eigen schuld, zal de lezer zeggen, laat zulke mensen dan ook niet binnen. Accoord. Belangrijker is, dat Van Tijn in zijn stuk over het Jongeren Vrijwilligers Programma m.i. de grenzen heeft overschreden van wat men over iemands privé-leven mag publiceren. In een vrij Nederland doet men dat niet. En inderdaad, Vrij Nederland moet in dit opzicht beschermd worden tegen de besmetting met de methoden van de sensatiepers. |
|