het zelfde nog es en nog es - je benadert het besprokene eens van een andere kant, en je gaat zitten samenvatten in je eigen woorden; enfin, je hebt daar zelf alleen maar voordeel van, en ik heb nog nooit iemand geinterviewd die nijdig werd omdat ik zat te proberen te begrijpen wat ie zei.
Maar misschien moeten we de sleutel tot het door mij hierboven gegeven citaat uit Pen zijn stuk veeleer zoeken in het woord ‘even’. De situatie was ‘even’ moeilijk, schrijft Pen. Hoe lang duurt ‘even’? Dat kan zo kort zijn geweest, dat niemand ook maar de kans kreeg iets te berde te brengen. J. Pen begréép eenvoudig (in een flits!) dat zijn bezoekers (vooral die ene met dat vest) het moeilijk vonden Het Gesprek uit het hoofd te reproduceren, en vóór iemand pap kon zeggen zat ie hup al achter de schrijfmachine.
Ik had zo graag de gezichten van de boys gezien. Als het mij was overkomen was ik geroerd geweest tot tranen toe. J. Pen verhaalt zelfs hoe hij niet mee kon met zijn geliefden naar zijn weekendboerderij, omdat hij dat interview even moest maken voor die boys. Uitsluitend het belang van het onderwerp waarover hij werd geinterviewd, heeft hem er toe gebracht toe te stemmen in het vraaggesprek, schrijft hij.
De vraag rijst waarom de boys deze door J. Pen onthulde gang van zaken bij dat interview niet hebben verwerkt in hun publicatie. Ongetwijfeld hebben ze dat overwogen, schoften die ze zijn, maar ze hebben bedacht: ‘Nee, dat gaan wij die aardige man niet aandoen, en die kindertjes van hem vinden dat vast ook reuze rot van ons’... Ja, dat schrijft Pen ook; de boys hebben zich namelijk niet ontzien op te schrijven dat Pen een buitenhuisje heeft en kinderen, en wat die kinderen vinden van dat buitenhuis. Pen deelt de lezers van het Hollands Maandblad dan mee: ‘Misschien kunt u zich toch wel voorstellen, dat er bij ons thuis even een weinig toeschietelijke geest heerste jegens het weekblad dat hier ongenoemd blijft’... Natuurlijk kan ik me dat voorstellen als een Pen het me vertelt.
Ik begrijp alleen niet waaròm ie het me vertelt. Het is ook voorstelbaar, dat na het stuk van Pen in het Hollands Maandblad bij die interviewerboys thuis even een weinig toeschietelijke geest heerste jegens Pen. Of mogelijk is dat ook niet het geval geweest, want de reacties van moeder en de kinders zijn al even onberekenbaar als die van het slachtoffer zelf.
Volgens mij is het allemaal terug te voeren (maar ja, dat is altijd zo als er aan je stokpaardje wordt getild) tot dat ene misverstand van Pen, dat het goed is te eisen dat zo'n stuk hem voor publicatie ter correctie wordt toegestuurd. ‘Uiteraard’. Hij kan er niet toe komen een journalist diens eigen verantwoordelijkheidje te delegeren, inclusief diens recht van fouten maken. Zodoende veroorzaakt hij een troebele situatie waarin niemand meer zijn houding kan bepalen. Wat bedoelt Pen met dat ‘corrigeren’? Alleen maar de vergissingen herstellen van een interviewer die in zijn gebruikelijke onmacht iets verkeerd heeft verstaan of begrepen? Nee, want Bibeb heeft moeten schrappen wat ie wel degelijk had gezegd.
Als Pen had nagelaten de boys op te solferen met die eeuwige uiteraard-afspraak van hem, dan had hij zijn Huis het gedurende korte tijd heersen van een weinig toeschietelijke geest bespaard. Dan was ie op zijn quivive geweest. Dan had ie uiteraard, toen zijn kinderen met hun opmerkingen dat vraaggesprek binnenholden, even gezegd: ‘Boys, ik wil niet dat ge ook maar één woord schrijft over dit lieflijk tafreeltje!’
Wat Pen vertelt over die boys heeft helemaal niets te maken met de hoofdmoot van zijn stuk. Hij heeft dat zelf ook gemerkt, maar hij mòt dat kwijt, en hij probeert de boys aan dat stuk vast te metselen met de bolle opmerking dat zijn mededelingen over die boys moeten worden geacht te zijn een... ‘persoonlijk roddelstukje, dat overigens meer met de rest te maken heeft dan de oppervlakkige lezer zou denken.’ - Wie niet weg is is gezien, ik ben oppervlakkig, en los daarvan is die opmerking van Pen een schoolvoorbeeld van ondoelmatig gebruik van journalistiek gezag - de illusie!
Misschien is het enige dat een arme interviewer van Pen mag merken ‘een vrolijke twinkeling achter de brilleglazen’, iets dat volgens Henri Knap voor de oorlog in elk interview werd opgemerkt. Wee de interviewer die naliet deze persoonlijke observatie te vermelden. Hij werd dan door de getrainde krantenlezer evenmin geloofd als een huidige interviewer die niet weet te melden wat meneer zijn kindertjes vinden van meneer zijn buitenhuis (terwijl het onderwerp van het gesprek o zo belangrijk kan zijn). De afspraak met de krantenlezer is een beetje verschoven.
Ik denk niet dat Pen om dit stukje andermaal in toorn ontsteekt, want ik heb hem niet bezocht. Dan verval je voor zo'n man formeel in een hogere klasse. Dan interview je niet, dan opiniéér je! En dat moet zelfs voor de professorskindertjes zozeer vertrouwd zijn, dat ze slechts uitbarsten in vrolijk geschater - net als verslaggeverskindertjes doen, wanneer pappie zijn landgoed weer es wordt behandeld.
Mensen worden soms kwaad om iets dat je in de krant hebt gezet. De achtergrond daarvan is (dat blijkt ook weer uit dat artikel van Pen) dat mensen niet ‘gebruikt’ wensen te worden voor een ‘lekker stukkie’. Het gebeurt niet vaak dat mijn mensen me daarvan verdenken, maar het gebeurt. Je kan daar als journalist wel iets aan doen. Ik voor mij, om es een boom in het bos te noemen, ben met geen zevenentwintig stokslagen naar J. Pen te krijgen, hoe belangrijk zijn gespreksonderwerpen ook zijn. Zo heeft elke interviewer zijn eigenaardigheden.