het gesprek uit het hoofd te reproduceren en ik geen twee keer over 't zelfde wou praten was de situatie even moeilijk; maar vooruit, ik ben achter de machine gaan zitten en heb het hele interview uitgetikt zoals het volgens mij had moeten zijn, inclusief de puntige vragen die naar mijn mening gesteld hadden kunnen worden en waar ik dan zo tersnede op antwoordde, en inclusief de komische interjecties die zo'n interview zo'n schijn van authenticiteit kunnen geven. Op papier ben ik trouwens veel meer ad rem dan in werkelijkheid.
Door dit huiswerk - scrvice, nietwaar - vertoefde het tweetal een hele tijd in onze woning, was er getuige van hoe ik, door hun toedoen, niet mee kon naar de weekendboerderij, vernam ook hoe onze kinderen heten en wat zij van die boerderij vinden, en zo meer.
Het interview werd netjes gepubliceerd, maar het weekblad kwam een tijdje later met een op zichzelf wel aardig stukje over mensen die er weekeindhuisjes op na houden. Dat vermeldde hoe een van die mensen heet, wat zijn kinderen (leeftijd, naam) van het buitenleven vinden en zo meer. Een kleine bijdrage tot de openbare kennis van het hoogstinteressante leven van hoogstinteressante tijdgenoten, en geen man overboord, maar misschien kunt u zich toch wel voorstellen dat er bij ons thuis even een weinig toeschietelijke geest heerste jegens het weekblad dat hier ongenoemd blijft. Toegegeven dat men dit soort volk niet in huis moet halen, maar moeten we dan ons steeds op de kwade kansen instellen?
Het weekblad, dat zoveel persoonlijke roddel in zijn affaires doet maar hier verder ongenoemd blijft, maakt school. Bij ons in Holland, zoals de achterpagina van Vrij Nederland heet, is een voorbeeld. De rubriek bevat korte, informatieve samenvattingen van kleine gebeurtenissen, meestal met een intrigue-achtig karakter. Het leest lekker. Het personeel van de handeling heeft in de regel geen reden tot klagen over de wijze waarop ze in de krant komen - er zijn uitzonderingen, maar dan hebben ze het vaak wel erg bont gemaakt en zijn ze zelf begonnen met publieke aandacht te trekken. (Voorbeeld: het stukje over de heer S. in VN van 28/8. Ik kort zijn naam af, zij doen dat niet.) Ik bedoel dan ook niet te zeggen dat deze rubriek de grenzen van het fatsoen overschrijdt, maar de formule - interessant voorval plus persoonlijke ‘angles’ - nodigt uit om over de schreef te gaan.
Dit laatste gebeurt naar mijn mening wel enigszins in een uitvoerig artikel in VN van enkele maanden geleden over beweerde misstanden aan de economische faculteit van de Amsterdamse universiteit. Daarin werden enkele reële moeilijkheden, waar overigens iedere faculteit aan elke universiteit mee zit (studieduur, huisvesting), beschreven in samenhang met allerlei persoonlijke kwesties die er niets of weinig mee te maken hadden, die ten dele pijnlijk voor sommige betrokkenen waren en die de indruk moesten wekken dat het daar aan die faculteit een janboel was.
Het stuk was buitengewoon smakelijk geschreven en wie niet beter wist zou haast gaan geloven wat er in stond. Een ingezonden stuk van de voorzitter van de faculteit kon die indruk natuurlijk niet wegnemen; daarvoor was heel andere taal nodig geweest, en dan nóg.
Nu wil ik niet beweren, dat er enige faculteit is Nederland is waar alles vlekkeloos toegaat; integendeel, als een handige journalist even prikt en trekt kan hij twintig zulke artikelen schrijven. Ook zonder prikken en trekken en geen handig journalist zijnde kan ik over de redactie van VN ook wel zoiets maken. Ik bedoel maar: het is niet duur, dit soort journalistiek, en er is geen belang mee gediend, integendeel, behalve dat van de circulatie van het eigen blad, wat ik in het bijzondere geval van Vrij Nederland overigens een respectabel belang vind.
Terwijl over het genoemde stuk nog twijfel kan bestaan is het buiten kijf dat Het Drama Van Het Jongeren Vrijwilligers Programma (VN van 28/8) lelijk riekt, en zulks niet zozeer vanwege de daarin onthulde misstanden. Die komen er op neer dat er bij de organisatie van de uitzending der vrijwilligers nogal wat rammelt, hetgeen voornamelijk wordt toegeschreven aan de persoonlijke eigenaardigheden van de chef van het bureau van het J.V.P.
Voorzover het artikel de personeelswisselingen en beleidsdaden van dat bureau beschrijft gaat het allemaal nog wel - al kan men zich afvragen waarom er zo vervelend geschreven moet worden over het middagdutje van een eerzaam ambtenaar die een zwakke gezondheid heeft, maar de reuk van de adellijke journalistiek wordt penetrant als van de verhouding tussen opgemelde chef en een zijner medewerksters wordt verhaald. Uitvoerig licht de schrijver ons in over hun hartelijke begroeting op het Parijse vliegveld, over het bordje Prière de ne pas déranger dat ze op hun deur hadden gehangen, over wat de portier zei van het tweetal, wat de telefoniste zich liet ontvallen, wat bezoekers zagen toen zij de deur openden, en zo voorts.