Films
De filmweek Arnhem heeft laten zien hoe de film internationaal gezien zich in een bloeiperiode bevindt. De week reflecteerde ook dat het in Nederland steeds beter gaat. De documentaire van Jan Vrijman: op de bodem van de hemel zou weleens later in de boekjes een nieuw hoofdstuk kunnen openen. In de trant van: ‘Nadat er sinds twee druppels water van Rademakers jarenlang geen speelfilm van enig belang kwam en de jongere generatie nog in het stadium van skoop en moeizaam vervaardigde korte films was, werden een drietal avondvullende documentaires gemaakt: Haanstra's alleman, Kees Brusse's mensen van morgen en Jan Vrijman's op de bodem van de hemel. Zonder iets af te doen aan het vakmanschap van Haanstra, wiens film een groot succes bij het publiek werd, en met alle waardering voor de film van Brusse, was het Vrijmans vierluik van ‘opgeblazen’ 16 mm films verreweg het beste. Drie mensen, een straatartiest, een veilingmeester en een evangelist werden niet versnipperd door een zogenaamd artistiek verantwoorde montage, maar kwamen volledig uit de verf. Bijna steeds zijn hoofdpersonen temidden van andere mensen plaatsend, heeft Vrijman via hen zijn beeld van de Nederlander gestalte gegeven. De clown Koperen Ko van Almelo is Vrijman's voornaamste held, van hem alleen laat hij het gezinsleven zien. De andere twee helden vertonen echter opvallende overeenkomsten met Ko. Humor, kinderlijke slimheid, het bespelen van hun publiek op een manier dat het verschil tussen vertedering en spot niet meer zichtbaar is, nuances van sentimentaliteit en grofheid zoals alleen film die
kan vastleggen, zijn door Vrijman naast elkaar gezet. Men kijkt naar Vrijmans ‘Nederlander’ en men begint iets te begrijpen van Vrijman, van de ‘geheimtaal’ die hij heeft weten te vertalen, die ook ‘onze’ geheimtaal blijkt te zijn. Ruim halverwege de film is er een prachtig intermezzo dat tegelijk een fraaie completering vormt: de episode van de paardenmarkt te Hedel. De intuïtie die men hierachter voelt, het associatievermogen, het lef, de volkse lyriek, de onschuld en de gein maken de film tot een uniek werk dat ook internationaal van veel belang is.
De tweede Nederlander die in Arnhem werk van zeer hoog niveau liet zien was Gerard van den Berg. Zijn camerawerk voor der damm, geregisseerd door de ex-Joegoslaaf Vlado Kristl, voor aah... tamara en inside-out van George Moorse is zo belangrijk dat alle drie de films zeker voor de helft op zijn naam gezet moeten worden. En wel die helft die deze experimentele films hun werkelijke waarde geeft. Iets wat ik niet zou durven zeggen ten aanzien van de eveneens door Van den Berg gefotografeerde opdrachtfilm voor de CPNB van Frans Weisz een zondag op het eiland van de grande jatte, een produktie van Vrijman tussen twee haakjes. Bij grande jatte is Weisz onbetwistbaar nummer één.
Om misverstanden te voorkomen moet hierbij gezegd worden dat Van den Berg nooit anders doet dan de ideeën van de regisseur zo exact mogelijk verfilmen, bij Weisz was het samenspel alleen anders.
Van de andere films in Arnhem kies ik le bonheur van Agnès Varda, deserto rosso van Michelangelo Antonioni en vangelo secondo matteo van Pier Paolo Pasolini als superieure films, die nu of over enige tijd normaal in de bioscopen zullen rouleren. Daarnaast noem ik nog de boeiende film van Mai Zetterling alskande par, suna no onna van Hiroshi Teshigahara en de twee films van Jerzy Skolimowski bijzondere kentekenen: geen en walk-over. alphaville van Jean-Luc Godard, die op het allerlaatste moment arriveerde had ik nog niet gezien, toen dit stukje naar de drukker moest, d.w.z. twee dagen voor het festival begon. Als u dus in de krant iets onverwacht extra moois of lelijks over Arnhem gelezen heeft kom ik daar volgende keer mee.
R.d.M.