| |
Hollands kwartier
Nico Scheepmaker
U weet het, Elseviers Weekblad, de Lamme Dikzak onder de Nederlandse weekbladen (oplage in de loop der jaren met bijna de helft verminderd), heeft zich na twintig jaar door een plastisch chirurg laten opereren en zal in oktober in een volstrekt nieuwe gedaante verschijnen: als Time om precies te zijn, maar nog wel steeds onder de naam Elseviers Weekblad. Er zit een coverstory in: ‘Twintig jaar verzet, of: Van Das Reich tot Time’, met als slogan: ‘Time ins Reich’. Elsevier heeft een proefnummer vervaardigd en onder de belanghebbenden (-stellenden) verspreid, en inderdaad, als Time het ziet zal hij wel denken: ‘Verrek, ik wist niet eens dat ik een buitenechtelijk tweelingbroertje had!’ Ik voorspel er Elsevier, althans in het begin zolang de vorm de aandacht van de inhoud afleidt, een groot succes mee, vooral bij de fervente tegenstanders die nu in staat zullen zijn hun Elsevier onopvallend in Playboy te laten oprollen, zodat ze er zonder frustraties mee over straat kunnen lopen. Op den duur zal echter ook de inhoud weer een woordje mee gaan spreken, en dan zal het wantrouwen automatisch weer gaan stijgen. Neem bijvoorbeeld die eerste zin in het proefnummer, in het ‘Ten geleide’ van de directie en hoofdredactie. Ze luidt: ‘In de donkerste dagen onzer historie voorbereid, verborgen voor de bezetter, verscheen het eerste nummer van Elseviers Weekblad in het licht der vrijheid’. Een zin, zoals u merkt, van een duivels raffinement, maar ook een zin die de toegang tot Time onverbiddelijk ontzegd zou worden. Time dankt zijn goede reputatie immers aan de vaardigheid van de redactie alle onderwerpen in bondige, klare stijl duidelijk te maken (Dolf Verspoor is een
openlijke bewonderaar van die stijl, zoals ongeveer Stendhal dagelijks in de Code Civil schijnt te hebben gelezen om goed en precies te leren formuleren), en wat je ook kan zeggen van de geciteerde zin, niet dat ze klaar en bondig is. Ze is zelfs misleidend. Ieder normaal mens leest 't als volgt: ‘Het eerste nummer van Elseviers Weekblad, in de donkerste dagen onzer historie voorbereid, verscheen, verborgen voor de bezetter, in het licht der vrijheid’, en neemt vervolgens bereidwillig aan dat Elseviers Weekblad een verzetskrant was. In werkelijkheid moet de zin echter als volgt worden gelezen: ‘Het eerste nummer van Elseviers Weekblad verscheen in het licht der vrijheid, nadat het in de donkerste dagen onzer historie, verborgen voor de bezetter, was voorbereid’, terwijl, als Elsevier werkelijk de kant van Time wil opgaan, er natuurlijk gestaan had moeten hebben: ‘Het eerste nummer van Elseviers Weekblad verscheen na de bevrijding, nadat de voorbereidingen daartoe al tijdens de oorlog, buiten voorkennis van de bezetter, waren getroffen’. Dat is de rondborstige taal die we van een zeeslepend blad als Elsevier mogen verwachten! Vooral na de verkleinering die het blad zal ondergaan, - doen ondergaan, hopen velen, - en die in deze formule kan worden gevangen: (Lunshof)-(Hof) geeft (Luns), oftewel: Lunshof ver- | |
| |
dwijnt, wat minder gezwijmel over het koningshuis, maar blijvende aandacht voor het Luns-conservatisme, - that's Time!
Gruwelijk verhaal, maar zo zijn kinderen. Nederlands (geëmigreerd) gezin in Australië, vier dochter(tje)s, een van de kleinsten wordt gebeten door een giftige spin en sterft. Oudste zusje (ongeveer elf jaar oud, verbitterd) zoekt spinnen, iedere dag, stopt ze in een pannetje en bakt ze boven het vuur totdat de ledemaatjes en ingewandjes de pan uitspringen. Gruwelijke spinnen, en wij dan en wij dan?
Toen Simenon even in Nederland was, is ook een aflevering van de televisie-Maigretserie voor hem afgedraaid, te weten het eerste deel van Moord op Montmartre. Hij heeft nauwelijks een oordeel over de talloze verfilmingen van zijn boeken, heeft er maar een stuk of 4, 5 gezien. De beelden die hij van Moord op Montmartre te zien kreeg, riepen geen herinnering aan een van zijn Maigret-boeken bij hem wakker (‘misschien een idee voor een nieuwe roman?’, opperde een der aanwezigen). Maigret schrijft niet voor toneel (waarom zou hij ook?), bovendien vindt hij televisie meer geëigend voor zijn manier van verhalen dan het toneel. Onlangs heeft hij een uitzondering gemaakt terwille van Rupert Brooke, die in Engeland de Maigret-rol op de televisie speelt. Brooke kan niets anders meer spelen, een vorm van werkverschaffing dus. Hoe vond Simenon Kees Brusse? Uitstekend. Niet te jong? Geenszins. De indruk van een oudere Maigret is gevestigd via Jean Gabin, Simenon zelf schiep Maigret als een vijfendertigjarige en heeft hem, in gedachten, niet of nauwelijks ouder laten worden. Overigens kreeg men sterk de indruk dat hij in diepste wezen nog het gelukkigst is met Mieke Verstraete als mevrouw Maigret. Moederlijk, achtergrondelijk, hartelijk, begrijpend, het klopt allemaal precies, inderdaad.
Joegoslavische hoogleraar op de Belgradose Akademie voor Beeldende Kunsten, rondgeleid door Nederland, slaat (overdrachtelijk) handen in elkaar, en vraagt: ‘Zijn er in Nederland eigenlijk wel plekjes waar geen mensen komen?’ Antwoord: ‘Sommige musea’.
Zonder image kom je er niet meer, vandaag de dag. Prins Bernhard heeft van de aanvang af een hele goeie gehad: de witte anjer in het knoopsgat, die hij altijd zo mooi fris weet te houden doordat de steel in het borstzakje verdwijnt dat met rubber gevoerd en met water gevuld is (bekend is het incident in Vichy, toen Bedell Smith, een goede vriend van de Prins, deze kameraadschappelijk een stomp tegen de borst gaf, waardoor het water uit het borstzakje in het gezicht van de Prins spatte; dat was tevens de eerste keer dat Prins Bernhard de slappe lach kreeg). Met Pieter van Vollenhoven zit het wat moeilijker. Hij heeft nog steeds dat been, maar dat blijft natuurlijk niet, eens komt ook daar een eind aan en dan heeft hij niets meer. Ook hij zal iets in zijn knoopsgat moeten gaan dragen, de vraag is alleen wat? Een fraaiere bloem dan de anjer kan niet, dat zou een affront zijn voor zijn schoonvader. Bovendien moet zo'n knoopsgatbloem iets symboliseren van zijn status als koninklijk goedgekeurde burger, een geranium dus, in een ruim knoopsgat.
Zo heeft ieder zijn eigen, specifieke moeilijkheden. Neem bijvoorbeeld Eduard Visser, geboren: 8 april 1942 te Wormerveer; 1.84 m lang; 68 kg zwaar; ogen blauwgrijs en bijziend; haar donkerblond; vijf snijtanden in bovengebit; schoenen 41/42; boord 15, bloedgroep A, rhesusfactor Rho (D) pos.; giro 563981; paspoort J 255753; rijbewijs 47048, auteur van Twee handen van zwart, Meulenhoff Editie, f 4,50, als debuut verschenen op 1 mei j.l. In het boekenweeknummer van Boeken in Huis kwam op blz. 26 een foto voor van Ab Visser, waaronder Eduards naam geschreven stond, in de Franse spelling, te weten: Edouard. ‘U begrijpt, dit gaf en geeft nog steeds vele nare complicaties. Een voorbeeld: Toen ik mij op de Boekenmarkt bevond om de honderden daar verkochte exemplaren van Twee handen van zwart te signeren, overkwam het mij meermalen dat een schoolschrift onder mijn neus werd geduwd waarin bovengenoemde foto was geplakt en waarbij mijn (een, Ab's) handtekening werd verlangd. Ik werd er gewoon bedroefd van. Zoiets helpt een mens aan de drank. Iedereen spreekt mij nu al aan met Ab, zelfs mijn beste vrienden’. Ik van mijn kant help graag dit misverstand ophelderen. Voor alle zekerheid heb ik Ab Visser ook nog even opgebeld. Hij was er niet, zat in Frankrijk, maar zijn vrouw vertelde dat zijn vrienden hem nu, plagend, met Edouard aanspraken. Zou hierin niet de oplossing kunnen schuilen? De Visser die regelmatig in Frankrijk vertoeft zou natuurlijk beter Edouard kunnen heten, terwijl een Visser die, geboren te Wormerveer, over vijf snijtanden
| |
| |
in zijn bovengebit beschikt, veel beter gewoon Ab kan heten.
De heer Tummers van boekhandel Urbi et Orbi in Amsterdam had onlangs een belangwekkende Achterberg-expositie ingericht, die voor een groot deel gebaseerd was op zijn eigen, sinds vele jaren verzamelde collectie. Belangwekkend was bijvoorbeeld een ‘Drense bewarking deur Roel Reyntjes van Gerrit Achterbergs gedicht Reiziger ‘doet’ Golgotha, getiteld ‘Reiziger giet an in Golgotha-I’. Ik citeer er uit: ‘Zie hebt Hum, zunder zule of te vraogen - of Hij het kun verdragen, - met nagels an een kruusholt slagen. - En doe Hij daor te lieden höng, - een spieker is een lillek ding - doe zee Hij: Vao, vergeef het heur.’ (...). ‘En aalgedurig gaot er geruchten, - zien discipels hebt met het liek kunnen vluchten; - doe de wacht sleup, hebt zie 't lichem steulen. - Paartie vrouwen, overdreven, een tik van de meule, - hebt Hum zien kuieren - maor zie zegt zoveule.’
Interessant was ook een oude versie van Papyroline, toen nog Papier geheten, een gedicht dat tenslotte in Sneeuwwitje terecht kwam. De veranderingen zijn niet gering. Oorspronkelijk luidden de eerste vier regels als volgt: ‘Zij had een heup, waar ik niet omheen kon/in mijn droom, met mijn arm en een kerm van weedom/brak uit haar mond tegen mijn mond./Is zij gestorven? Is dit een grond/’ enzovoorts. In de uiteindelijke versie, zoals die in Verzamelde Gedichten staat, luiden de eerste vier regels aldus: ‘Zij stond voor een krant, waar ik nog bij kon/in de droom met mijn hand, en een zucht van vrijdom/slaakte haar mond tegen mijn mond,/toen ik hem wegnam, voor zij het vond’. De vijfde regel luidt dan pas: ‘Is zij gestorven? Is dit een grond/’ enz. Vijf regels zijn dan in beide gedichten nagenoeg gelijk, alleen het laatste woord van die vijf regels, ‘tussenstraten’, is later veranderd in ‘avondstraten’. In de eerste versie vervolgt Achterberg dan: ‘waar nog gekust wordt en ademgehaald/maar aan welke kant? en gelag betaald/met een liefdebrand, zo overreëel,/dat ik mijn eigen belevenis heel/scherp in drukletters voor me zie staan,/geschiedenis al, met naam en toenaam,/en bij het ontwaken terstond het woord/de plaats inneemt die het toebehoort’. In de laatste versie heeft het echter: ‘waar nog opnieuw van de trein wordt gehaald,/het bijeenzijn als vorige keren bepaald/door een liefdebrand, zo overreëel,/dat ik mijn eigen belevenis heel/scherp in drukletters voor me zie staan,/bewijsstuk al, met naam en toenaam;/op het andere lichaam terugvertaald/tot braille, als de ogen zijn dichtgedaan;/en bij het ontwaken terstond het woord/de plaats inneemt die het toebehoort’.
De verschillen zijn niet gering. De verschillen zijn aanzienlijk. Dat is geen hot news voor wie wel eens een gedicht geschreven en zijn hobby serieus genomen heeft. Het opmerkelijkste bij al deze variaties is, dat de bedding van de stroom nagenoeg onveranderd pleegt te blijven, en dat alleen de samenstelling van het water zeer wisselend kan zijn. Neem bijvoorbeeld die regel na ‘avondstraten’: ‘waar nog opnieuw van de trein wordt gehaald’. De oorspronkelijke regel, hoe verschillend ook van inhoud, is even lang en heeft hetzelfde metrum: ‘waar nog gekust wordt en ademgehaald’. Twee keer zijn er, bij alle veranderingen (even de toegevoegde zinnen
| |
| |
uitgesloten), kleine verschuivingen in het metrum, voor het overige blijft het ritme strikt gehandhaafd. Wat dat bewijst? Dat vorm en inhoud weliswaar een zijn, maar dat het een gevaarlijke these is te stellen, dat de inhoud belangrijker is dan de vorm. En dan druk ik mij nog bijzonder voorzichtig uit...
Boris Polevoj, die als de belangrijkste, boeiendste en schilderachtigste van de drie was uitgeduid, bleek alleen maar Russisch te spreken, maar verstond ook wel wat je in het Servisch zei; dat scheelde tenminste weer. In de oorlog was hij achter de Duitse linies gedropt (niet een keer trouwens, maar drie keer), om als verbindingsofficier te fungeren bij de staf van Tito. Vijf maanden heeft hij met de partizanen meegetrokken, daarna is hij weer teruggekeerd naar het moeder- en vaderland, opgehaald door een vliegtuig. Hij zat tegelijk met Randolph Churchill bij Tito. Polevoj is dus geen kinderachtige jongen, en daar zag hij ook niet naar uit, vandaar vermoedelijk die reputatie van interessantste man (hij leek ook het meest op een Rus van de beide mannen, een Malenkov na een vermageringskuur). Voordat ik hem ontmoette had ik natuurlijk m'n inlichtingen ingewonnen, en die waren niet al te vleiend: een typische ‘party hack’, van een zo standvastige betrouwbaarheid dat hij met een gerust hart de hele wereld over gestuurd kon worden, - zowel de Verenigde Staten als China waren al door hem bereisjournaald. Als hoofdredacteur van het literaire maandblad Joenostj geniet hij echter een reputatie van vooruitstrevendheid, een reputatie die hij in gesprekken altijd warm placht te houden, zeggende dat al die in het westen bekende jongens als Jevtoesjenko, Rozjdjestvenski en anderen in zijn blad gedebuteerd hadden. Wat er van waar is, ik weet het niet precies, ik weet alleen dat in de jaargang van 1962 alleen Rozjdjestvenski met één gedicht vertegenwoordigd is, andere bekende namen ontbraken. Daar staat echter tegenover, dat Jevtoesjenko (o.a.) momenteel ook in de redactie van Joenostj zit, en dat het laatste nummer van dat blad bijna geheel gevuld is met een uiterst lang gedicht van hem (Polevoj: ‘dat heeft
“me” bijna bankroet gemaakt’ - als ik het goed begrepen heb betalen de tijdschriften 17 kopeke per regel, ongeveer te vergelijken met vijftig cent per regel, in ieder geval een behoorlijk bedrag, beter dan een dichter in Nederland krijgt). Tegen Joenostj pleit echter weer dat het een oplage heeft van 1.400.000 exemplaren (alleen al in... Parijs, met zijn emigranten, worden per nummer 6000 stuks verkocht; ook Novi Mir, vertelde Polevoj, wordt in Parijs goed verkocht, Oktjabr daarentegen niet...), men zou zeggen: dat is juist mooi, daar blijkt uit dat men het begerig leest, maar het is wel een cijfer dat met enig wantrouwen bekeken mag worden als men het vergelijkt met het oplagecijfer van Novi Mir, van oudsher het progressievere blad van de twee: 110.000. Oplagecijfers in Rusland zeggen niet alleen iets over de belangstelling voor het blad, maar ook over de mate waarin de regering papier toewijst aan de verschillende bladen. Joenostj mag zich blijkbaar verheugen in een ruime papiertoewijzing... Overigens was Polevoj in de omgang een aardige man, al deed hij controversiële boeken als Dokter Zjivago en Iwan Denisowitsj (door Theun de Vries vertaald, die het een interessant en ook een goed boek vond) als weinig belangwekkend van de hand, daar meteen aan toevoegend dat zijn oordeel niet gebaseerd was op politieke gronden, maar op ‘zuiver’ literaire, vergeet het maar. Valentina Morozova, het vrouwelijke lid van het gezelschap, fungerend als reisleidster en tolk, bleek een aardige, vriendelijke dame die in de discussie met Polevoj, De Vries en mij gaarne bereid was te zeggen dat Iwan Denisowitsj, gegeven het onderwerp (de concentratiekampen in de Stalin-tijd), niet anders dan zo geschreven
had kunnen worden. De derde man, of eigenlijk de tweede, Sergej Michaljkov, onlangs benoemd tot eerste secretaris van de Moskouse Schrijversbond (tot machtigste man dus van die bond), wat een overwinning betekende op de ‘rechtse’ althans ‘reactionaire’ krachten in de schrijversbond (rechts en reactionair staan hier voor begrippen als links en doctrinair), bleek een warm voorstander van het achter tralies sluiten van Brodski. Ik moet zeggen dat ik met hem het beste kon opschieten, hij is een befaamd kinderboeken-, sprookjes- en operetteschrijver (60.000.000 copies sold), hij schreef ook voor het toneel en de film en vervaardigde het scenario voor een gigantische kinderspeelgoedtentoonstelling die binnenkort in Moskou zal worden geopend. Hij leek van de drie het minst gebukt te gaan onder het feit dat hij een Sowjet-Rus was, misschien had Onze Lieve Heer hem voor de keus gesteld als Rus of als stotteraar gefrustreerd door het leven te gaan, en dat hij toen het laatste maar gekozen had. ‘Ze sturen mij altijd maar naar het buitenland omdat ik stotter, dan denken ze: Hij zal eerst wel even nadenken voordat hij iets zegt!’, verklaarde hij zelf. Hij borrelde overigens over van anekdotes en verhalen,
| |
| |
bijvoorbeeld van die vrouw aan wie hij in het voorbijgaan eens gezegd had dat haar neus hem niet beviel en die hij toen kort daarna tegen kwam met haar neus in verband: ze had hem plastisch laten chirurgeren! Toen beviel behalve die neus ook die vrouw me niet meer, vertelde Michaljkov triest, en bij vochtig weer deed haar neus nog altijd een beetje pijn. Je wist bij Michaljkov nooit of hij bezig was een sprookje te vertellen of de waarheid als een sprookje had ingekapseld. Coca Cola wordt in de S.U. niet gefabriceerd. ‘Uit ideologische overwegingen?’, vraag je dan. ‘Niet uit ideologische, maar uit economische overwegingen’, antwoordt hij onmiddellijk, en hij vertelt een anekdote. Komt een man bij een dokter, dokter onderzoekt hem, niet zo best, hij vraagt: hoeveel verdient u?, de man antwoordt honderd roebel en de dokter zegt: ‘Vers fruit, vers fruit, vers fruit!’ Volgende patiënt, zelfde symptomen. Hoeveel verdient U? Vijftig roebel. ‘Verse groente, verse groente, verse groente!’ Derde patiënt, idem dito. Hoeveel verdient u? Ik heb een pensioentje van 25 roebel. Frisse lucht, frisse lucht, frisse lucht!, antwoordt de dokter. Michaljkov is overigens een groot voorvechter van de gedachte dat ieder mens een dier is. Hijzelf is een jachthond, Conrad v.d. Wetering een eekhoorn, alle vrouwen blijken vogels behalve Annie M.G. Schmidt die een mopshond is, en Theun de Vries is ook een vogel. Zo zie je maar weer. Een en ander neemt niet weg dat M. een grote grief heeft tegen het Nederlandse wittebrood, dat klef is en hem naar zijn gevoel oneindig dik maakt. Bruin brood hoort een mens te eten en geen boter erop, dat is slecht. Ik noem hem een gezondheidsmaniak, het is een term die hem pleziert. 's Avonds laat, terugkerend van het Engels aandoende buitengoed van Jaap ter Haar die met vrouw en
kinderen een gesmeerd lopende voedseldroppingsorganisatie op het gazon in het leven had geroepen, wil Michaljkov nog wel even langs het Amsterdamse nachtleven rijden en wandelen, omdat een stad zich pas werkelijk 's avonds laat blootgeeft. In Moskou is er geen nachtleven, hij betreurt dat, de café's gaan er om twaalf uur dicht en dan is er niets meer, ook al mag de schrijversclub tot 2 uur openblijven. De Oudezijdsachterburgwal met zijn kijkdoosachtige rode kamertjes met inhoud noemde hij ‘de grimassen van het kapitalisme’, en ja, dat zijn het eigenlijk ook wel. Is er prostitutie in Rusland? Die is er, maar geen openlijke, geen getolereerde. Wie gesnapt wordt, krijgt een waarschuwing, wie na een tweede waarschuwing voor de derde keer gesnapt wordt en daarmee blijk gegeven heeft geen gehoor te willen geven aan de goede raad die in een gesprek gegeven werd, wordt uit Moskou verbannen, ergens naar een kleine stad of naar een dorp waar de verleidingen minder groot zijn. Ook Brodski was gewaarschuwd, zegt Michaljkov, en hij voegt er aan toe dat deze Brodski (‘een speculant’ - lees zwarthandelaar - ‘en een nul op literair gebied’ - iets wat Ch.B. Timmer bestrijdt, Brodski's gedichten behoren tot het beste naoorlogse werk in de Sowjet-Unie, meent hij) zijn gevangenisstraf ruimschoots verdiend had, volgens de geldende wetten, zoals iedere niet-dichter hem ook verdiend zou hebben. Het is een moeilijke discussie. ‘Als Jessenin nu geleefd had, hij was tenslotte ook geen lekkere jongen, had hij misschien dezelfde moeilijkheden gehad als Brodski’. (Jessenin is nu een van de idolen van de poëzieminnende Russen). Er is een enorm kwaliteitsverschil tussen Jessenin en Brodski, is het antwoord, en bovendien gebruikte Jessenin geen scandaleuze taal in zijn gedichten. We komen er niet uit, de normen hier en ginder
liggen anders, het is bovendien niet werkelijk een leuk onderwerp voor discussie, meer iets voor Hollanders onder elkaar of voor Russen onder elkaar dan voor Russen en Hollanders onder elkaar. Misschien zit de ‘oplossing’ van het geschilpunt in die ene definitie, die Michaljkov graag ten volle duidelijk wilde maken aan Manuel van Loggem: ‘Niet iedere sowjet-burger is ook een sowjet-mens’.
|
|