De positie van de kabouter in de moderne samenleving
Raoul Chapkis
Kabouters zijn niet in het nieuws. En dat vinden ze heel prettig. Voor hen geen public relations, geen collectieve advertenties, geen speldjesacties. En toch hebben ze over het algemeen een gunstige image bij de gemiddelde Nederlander. Niet dat die gemiddelde Nederlander veel aan kabouters denkt, maar hun beeld roept toch bij hem iets op dat vergelijkbaar is met de gevoelens ten aanzien van het Rode Kruis. Niemand weet wie aan het hoofd van dat Rode Kruis staat, hoeveel miljoenen er in verkeerde zakken verdwijnen, en wat het Rode Kruis eigenlijk doet, maar men heeft er vertrouwen in. Wat het Rode Kruis betreft is dat vertrouwen gerechtvaardigd, wat de kabouters betreft beslist niet. Dat aan te tonen is mijn bedoeling en ik zal er niet voor terugdeinzen het vuilste vuil naar boven te brengen.
Om misverstanden te voorkomen: de kabouters zijn zozeer uit de publieke belangstelling, dat u misschien denkt dat ik het heb over de vrouwelijke onvolwassen padvinders, die zich met ‘kabouters’ laten aanspreken. Ook zoudt u, in de veronderstelling dat de kabouter geen wezenlijke rol in onze maatschappij meer speelt, kunnen denken dat het hier om een allegorie gaat, en dat ik eigenlijk een andere groep wil treffen: het koningshuis, de bi-sexuelen, de V.V.D. of welke hedendaagse dwazen dan ook. Maar neen: ik bedoel met kabouters inderdaad kabouters, die te kleine mannetjes (vrouwtjes schijnen er niet te zijn. Wij komen daar nog op terug) over wie wel allerlei fraaie verhalen in omloop zijn, maar van wie niemand het ware weet. Het wordt hoog tijd dat aan die mythe een einde wordt gemaakt en een nuchtere beschouwing van de feiten maakt dat voor ieder objectief mens ook mogelijk.
Waar te beginnen? Met zijn gedrag in de oorlog? Hierover zou inderdaad heel wat te zeggen zijn, en de huidige hausse in oorlogsverwijten zou dit stuk er ook wel smakelijker van maken. Maar het is verre van mij om te generaliseren. U zult mij dan ook niet horen zeggen dat alle kabouters fout waren in de oorlog. Er waren er een paar niet fout. In het verzet heeft men echter, voorzover mij bekend, en ik houd mij voor correcties uit de lezerskring uiteraard aanbevolen, nimmer een enkele kabouter ontmoet. Zij vertonen in deze kritieke periode dezelfde karakterloosheid die ook nu hun voornaamste eigenschap is.
De kabouter is een ten enen male en onherroepelijk verouderde figuur. Met zijn puntmuts van goedkope stof en zijn bemoste laarsjes mag hij dan voor deze of gene nog een aandoenlijke verschijning zijn, in werkelijkheid is hij een pieperig anachronisme. Nonnen zijn ook anachronismes, maar ze werken tenminste hard, en men kan ze een zekere bewondering niet onthouden. De ontwikkeling van de techniek heeft ertoe geleid dat allerlei - vooral electronische - apparatuur steeds kleiner wordt gemaakt. De fase van de miniaturisatie (de transistorradio, de computer in een ruimteraket) is voorbij en we gaan nu de fase van de microminiaturisatie in (de radio in het trommelvlies, de computer aan uw pols). Hierin zou de kabouter natuurlijk onschatbare diensten kunnen bewijzen. Doet hij dat ook? U weet wel beter. Het enige gereedschap dat hij nog wel eens wil hanteren is een houten schop. Nu goed, kan men zeggen, voor natuurwetenschappen heeft hij dus kennelijk geen aanleg. Maar hoe zit het dan met zijn bijdragen tot de geesteswetenschappen? Weer is het antwoord: niets, stilte. Hun hele filosofie schijnt te wezen: ‘Wij zijn klein en dat is fijn’. Maar moeten wij daaraan meedoen? Moeten wij deze in de groei achtergebleven analfabeten met hun hypokriete smoeltjes maar aardig blijven vinden? Wordt het niet eens tijd om deze letterlijke en figuurlijke onderkruipertjes hun plaats te leren kennen? Laten ze hun mottige puntmutsen en potsierlijke wambuizen eens uittrekken en net als de Turken en de Italianen hun bijdrage leveren aan de industrialisatie van ons land. Hulp aan de onderontwikkelde gebieden, één procent van mijn inkomen, alles prachtig en tot uw dienst, maar moeten deze neofascistische mormeltjes, deze asociale nachtbrakertjes, deze folkloristische submannetjes niet eens van hun voetstuk af?
Er moet heel nodig eens een frisse wind gaan waaien in de kabouterwereld. Is het niet goedschiks, dan maar met geweld.