| |
| |
| |
[Vervolg Truus van dertien uur vijftien]
Ze had niets voor zijn verjaardag. Ze was weer bij het oudroest. Ze keerde terug, het schoteltje met de portemonnaie, de zonnebril en de aansteker stond er nog, daar naast was de constellatie veranderd. Het blauwe boekje was er niet meer. In plaats daarvan lag er nu een stapeltje van drie, vier boeken. Op de gekleurde omslag van het bovenste stond: Sterf niet in eenzaamheid. De laarzen waren verkocht. Ze zag dat boven de hare haar maillot flink was gerimpeld. Ze haastte zich weg van het plein.
De zon scheen, er was weinig wind meer, dat kon ze zelf ook wel voelen, koud was het helemaal niet meer. Straks liep ze voor gek met haar laarzen. Een gek boekje. Of iets geks voor zijn kamer, daar had ze niet op gelet. Ze zou een bordje Oost west, thuis best kunnen kopen, dat een beetje bekrassen en zeggen dat ze het op de markt had gekocht. Of een heilige beeld, waar ze een stukje af kon slaan. Of dan maar een Playboy. Ernaast hingen in de etalage rose mannelijven, brede schouders, holle buik, physical culture. Bart was vrij gezet. Onder dat witte bandje moest een vrouw op haar rug liggen, ze trappelde met haar gelaarsde blote benen. Hoeveel kost die plattegrond van Amsterdam, leuke kinderboeken lagen er ook.
Het was kwart over twee. Ze had nog tot half zes de tijd, dan moest ze op weg naar huis, waar de feestelijke dis haar wachtte, doppertjes, gebakken aardappeltjes, een biefstukje, rijst met bruine suiker en bessesap, de lievelingskost van haar vader. Ze laden een zak aardappelen in, een zooi blikken en een pan vol vette jus en op naar het zonnige zuiden. Voor haar geen fondue op dat speciale adresje van Bart. Ze wist nauwelijks wat het was, maar er kwam veel wijn bij te pas. Ivonne, het fervente danseresje of Sietske van de kunstnijverheidsschool, of nee, Aafke die zulke gekke beelden kneedde en die al een kind had - die maakt haar tiental nog wel vol zei Bart - of zijn collega'tje van de uitgeverij, een beetje een trut, maar niet zonder temperament, zouden Bart gezelschap houden bij zijn verjaardagsmaal. Je komt toch op mijn verjaardag overmorgen, eten we eerst wat samen. Is je vader dan ook jarig? Viert hij dat nog op zijn leeftijd en moet jij daar met alle geweld bij zijn. Komt er niemand? Vier broers en zusters en de nodige kennissen, jij moet bedienen. Moeder slecht ter been? Tantes invalide? Nou dan, jij doet die middelbare troep een plezier met er niet te zijn, hoeven ze zich niet in te houden voor een tedere maagd, kunnen ze vrijuit gore bakken vertellen en over de pil zeuren. Niks aan te doen dus, veel plezier. Geen tot ziens of ik bel nog wel.
Je was niet op Bart's verjaardag hè, zie je hem nog wel eens? Nee, Petra, na tien dagen had hij genoeg van me, dat vind je wel leuk om te horen. Je wil genoegen nemen met zijn vriend Rudi zo lang Bart alleen maar aandacht heeft voor Leidsepleinmeisjes, maar als hij mij uitvraagt, ben je jaloers. Bart vindt je een beetje een trut.
En haar nu ook. Maar als ze op weg naar huis langs zijn kamer in de van Eeghenstraat zou gaan en ze zou een cadeautje voor hem afgeven, een gek boekje of iets geks voor aan de muur, dan zou hij haar moeten bedanken. Ze had een snipperdag opgenomen, maar ze had nog niks. Een stel netondergoed, warm in de winter, koel in de zomer, een beetje vuil maken. Dat op het Waterlooplein was trouwens helder wit geweest. Een das stelen in de Galeries Modernes. Een briefje erbij: hartelijk gelukgewenst Bart, deze das heb ik voor je gestolen. Hij zou het laten zien aan Petra en Ivonne en Aafke en de rest. Ze voelde inderdaad haar hart kloppen in haar keel. Ze maakte graaiende bewegingen met haar vingers. De maillot zakte steeds verder af. Zwangere vrouwen werden vaak betrapt als winkeldievegge. Maar toch ook meisjes van de toneelschool en zo. In de Cineac zou ze naar het toilet kunnen gaan.
Ze hoefde niet lang te kijk te staan als zielig meisje dat geen ander werelds vermaak kent dan het bezoeken van de cineac vroeg in de middag. Ze sloop langs de portier, zonder hem een fooi te geven, ongestraft raakte ze binnen. Omdat overal vanuit het donker mensen haar aanstaarden, ging ze zitten. Een muis schoot met een klein met peper geladen kanon op een hem attaquerende kat. Het leek haar toe dat ze van jongsaf aan in de bioscoop nooit iets anders had gezien dan muizen die katten te slim af waren. Ze voelde zich kalm worden, ze zou eeuwig kunnen blijven kijken naar het doek en de muizen zouden steeds weer winnen. Bart had het ook over die muizen gehad de vorige week in de bioscoop. Zo, is je vader ook jarig? Zijn vader had een kantoorboekhandel, met hard werken opgebouwd, maar zijn enige zoon wou nou toevallig geen vlakgummetjes en aangezichtskaarten verkopen. En ook niet in de toekomst - want zijn vader wilde uitbreiden speciaal voor hem - steeds grotere bureaux en conferentietafels voor managers en directeuren, die niet zouden rusten voor dat de Europoort was vastgegroeid aan het Roergebied. In Vietnam brandde weer iets, net als de vorige week, een auto. Daar zal wel een hooggeplaatste geestelijke inzitten, een abt of zo, had Bart gezegd. Dat had ze niet begrepen. Ze voelde haar ogen vochtig worden. Bart's vader had
| |
| |
nog aangeboden zijn sortering pocketboeken aanmerkelijk te vergroten, toch was Bart weggevlucht, naar de hoofdstad, waar hij nu werkte in een uitgeverij.
Haar vader, chemicus, deed geheimzinnig, verantwoordelijk werk aan de overkant van het Y. Als de rook van die fabriek neerslaat vallen de gaten in de nylons van de vrouwen, het weefsel wordt weggevreten, kun je nagaan wat er met je longen gebeurt. Volgens haar vader was dat sterk overtrokken, de verwijdering van schadelijke bestanddelen uit rookgassen leverde nauwelijks nog problemen op. Meestal zat hij thuis te studeren achter zijn opgeruimde bureau. Voor ontspanning schilderde hij soms de keuken. Of de trap, dat was nog in Schiedam, degelijk en keurig. Ze voelde hoe het bloed naar haar hoofd steeg, ze maakte een kleine schoppende beweging met haar voet. Op het doek werd tegen de lat geschoten. Nu trap ik het blikje om, het is hier veel te nauw, je kunt vader niet helpen. Een kronkelende witte streep over het groene zeil. Uit de grote pot stroomt traag maar niet te stuiten de gele verf voor het traphek over de nog natte zwarte treden. Ze huilde niet meer, haar vader dronk beneden thee. Het was steeds de vraag of de stroom de rand van een tree zou bereiken, maar telkens ontstond, nadat de eerste druppels van de rand waren gedropen een glanzende verfval, tot halverwege de trap het meertje nog wel langzaam groeide maar niet meer over stroomde. Altijd weer een close-up van een uitzinnig schreeuwende supporter. Zowel haar vader als Bart zouden tussen het publiek kunnen zitten. IJskoude blik. Het kind heeft de verfpot omgegooid. Haar moeder antwoordt god, o god. Daarna doodse stilte. Geïnspireerd door Bart had ze hem gezegd dat die in haar herinnering acht jaar had geduurd, tot ze op de HBS zat en hij haar had geprezen omdat ze hem zo snel begreep als hij haar moeilijke sommen uitlegde. Sindsdien had ze hem vaak om uitleg gevraagd, maar altijd van dingen die ze al wist. Ze was een paar centimeter langer dan haar vader. Het leek wel of hij echt op de tribune zat,
klein en heerachtig, een burgerheertje, beschaafd juichend. Met Bart ernaast, die ging om eens ongegeneerd te kunnen schreeuwen, volks, niet burgerlijk. Zijzelf tussen beiden in, heerlijk ontspannen in de frisse lucht.
Een modeshow in de koude wind op een grindvlakte voor een kasteeltje, blauwe adertjes en moedervlekken zag ze op hun magere benen. Ze durfde haast niet kijken naar hun enge standen. Een gewaagde avondjurk. Gelukkig hadden ze geen televisie. Samen met haar vader kijken naar blote vrouwen. Haar laarzen vond hij hoerig. Als je vader zo'n woord gebruikt ..., zus had je die dingen nooit mogen geven. Flikker had ze hem laatst ook horen zeggen, in een gesprek met de buurman. Hij kwam nooit meer in die herenmodezaken in de stad want daar stonden allemaal flikkers. Gelukkig was er nu in de buurt een winkel met een wat oudere heer achter de toonbank, ook keurig gekleed en een vakman, maar een huisvader met kinderen. Jezus, wat een klein burgerlijke man is je vader toch. Dat was dan nog weer erger dan burgerlijk. Bart sprak zelf wel van vuile flikkers en stinkende negers, maar dan op een toon alsof hij iemand na deed.
Petra zou nooit zo'n jurk kunnen dragen, zij wel. Komt Truus niet? Ach, haar vader is ook jarig en ze is een beetje een trut hè. Na de modeshow stonden er meer mensen op. Ze had een deel van het programma gezien, was wat uitgerust, ging nu naar het toilet. Dat was allemaal heel normaal.
Door middel van een systeem van hellende en overhoeks geplaatste spiegels werd ze bespied. Even had ze haar gezicht weerspiegeld gezien - haar zwarte krullen raakten op haar voorhoofd de rand van het brede zwarte montuur, de bleke lippen waren ontevreden getuit, ze had een laag voorhoofd en toch wel iets intellectueels, iets dat in deze tweedehandsboekwinkel ongepast scheen - en daarachter de starende ogen van een man. Ze zag hem even later staan met zijn handen op zijn rug, net als toen ze er met Bart had rondgelopen. Hij scheen haar te verachten omdat ze in staat was een kostbaar boekwerk te stelen, omdat ze alleen maar keek en niet kocht, omdat ze als ze kocht een te hoge prijs zou betalen en omdat ze zich terwijl buiten de zon scheen ophield tussen stoffige, waardeloze boeken. Bart had dat ook zo'n beetje gevoeld. Een groot boek over de geschiedenis van de verlichting in Amsterdam zou wel duur zijn en stond te hoog. Iets over de industriële ontwikkeling van Amsterdam was zeker niet geschikt. Moderne volkshuisvesting uit 1925. Gebonden jaargangen van Ons Amsterdam. Te gek om daar zo maar iets uit te kiezen. Als er nu een was waar wat over gevels instond. Maar ze zou er niet bij kunnen zonder een dikke man te moeten aanraken, die haar bovendien af en toe spottend aankeek, wat moet jij met die sjieke laarzen.
Ze liep over de Dam, Vijgendam, heette het daar, de Damstraat in en verder, rakelings langs de onderwereld. Ze durfde het antiquariaat niet binnengaan. Ik zoek een boek over Amsterdam. Zo maar een boek
| |
| |
over Amsterdam?! O, een gek boek! In de Oudemanhuispoort was ze ook met Bart geweest, maar hoe moest ze daar komen. Meneer, weet u de Oudemanhuispoort. Zo meisje, zoek jij de Oude-man-huis-poort. Oudehuispoortman. De rimpels op haar knieën waren weer terug. De schepping van Jacob van Campen. De Nieuwe Kerk in de steigers. De toren is nooit gebouwd. In de verte het Centraal station, dat de stad afsloot van zijn haven. Mussert had het willen slopen, dat viel in hem te prijzen, zei Bart. Hij had haar veel geleerd in korte tijd. Ze had niet eens geweten wat de Beurs van Berlage was. Ze hadden bijna een oploop veroorzaakt toen hij haar enthousiast had staan wijzen op de typisch ambachtelijke details. Onder de wijzerplaat: Beidt uw tijd, bijt uw meid, dat was allemaal nieuw voor haar geweest. Ze was doodmoe. Ze passeerde een glazen kooi, waarin mensen zaten, die koffie dronken. Hunkerend keek ze naar binnen. Nu ze niets voor Bart zou kopen had ze geld genoeg voor wel twintig kopjes koffie. Schamel gekleed schuifelde ze barrevoets door de sneeuw, langs de huizen met hun helverlichte vensters. Ze sleepte zich voort over het Damrak. Rak is water, Skagerrak. Een dolk was gericht op een hardrose boezem, onstuimige driften. Schapendrift. Nu begreep ze pas waarom Bart het zo grappig vond dat ze een oom had die daaraan woonde, ergens in het Gooi. Toen had ze maar schaapachtig gelachen. Drugstores, café's, cafetaria's, overal was koffie te koop, maar niet voor haar. Schepping van Cuypers, dezelfde van het Rijksmuseum. Een tram belde haar van de rails. Heb je er wel eens op gelet dat de mensen bijvoorbeeld zeggen: dood door ongeval geeft dubbele uitkering, mijn vrouw is dus het beste af, als ik onder de tram kom, of: altijd dat uitstel, morgen loop je misschien onder de tram, terwijl ze al jaren lang veel meer kans hebben door een auto te worden
doodgereden? Nee, Bart, daar heb ik nooit op gelet. Draai je nou eens om, heb je er wel eens op gelet hoe de Sint Nicolaaskerk, neobarok, toch prachtig in het zeventiende eeuwse stadsbeeld past? Ook daar heb ik nooit op gelet. En zonder jou kan er een atoombom op vallen. Ondergronds zag geen mens haar snikken, wel was het belachelijk om het tunneltje te nemen als de voetgangerslichten op groen stonden. Binnen wist ze de weg naar restaurant en toiletten. Vaak had ze samen met haar vader oma naar de trein gebracht. Ze dronk koffie op het eerste perron. Ze had Bart lang nagekeken. Hij zat in de internationale trein, waarheen die ging, daar had ze niet op gelet.
Om vijf uur stond ze op het Singel, verborgen achter een geparkeerde vrachtauto. Aan de overkant was de uitgeverij waar hij werkte. Ze had een afspraak met iemand die haar niet interesseerde en die ook nog te laat kwam, zodat haar geduld bijna op was. Om vijf over vijf zag ze Bart naar buiten komen. Hij liep langs de huizen - zijn kaboutermuts wipte op en neer op zijn rug - tot bij een gat in de gevelwand. Hij bleef staan aan de rand van de bouwput. Hij had haar verteld dat de slopers daar wel eens een oude betegeling zouden kunnen blootleggen. Een lang meisje haalde hem in. Ze droeg driekwart laarzen. Ze was langer dan hij. Zijn collega'tje, ze gaf hem geen por in zijn maag, toch presenteerde hij haar een sigaret. Ze had een gebogen gestalte. Ze is wat trutterig gekleed en slungelachtig, maar wel een gek spontaan kind. Laatst gaf ze me een por in mijn maag en zei: heb je een sigaret voor me, fatty, waar de chef bij stond. Een hete bliksem, als je het mij vraagt.
Hij vraagt haar of ze trek heeft in een fondue. Ze is bijna een kop groter dan hij. Ze loopt door, na hem de kaboutermuts over het hoofd te hebben getrokken. Hij gaat terug. En recht voor haar de steeg in, hij kijkt naar boven, waar de avondzon de geveltoppen beschijnt. Hij staat stil en neemt een foto. Hij is alleen. Spontaan en gek zou ze in het water moeten springen en zwemmen naar de overkant, dan zou ze hem kunnen inhalen. De brug links was dichterbij dan de brug rechts. Ze liep heel langzaam.
Haar Hilversumse vriendin ontmoet, slagroomtaartjes gegeten, last van haar gal - heeft Wil heus wel eens last van - niet alleen in de trein, haar ouders niet thuis, bij haar gebleven. Een maand geleden had ze ook uit Hilversum gebeld, dat ze bij Wil bleef eten.
Spontaan en gek, een hete bliksem, maar niet trutterig. Om half zeven was ze in Hilversum, ze was zo vaak die kant op gereisd, ook naar oma in Baarn. Achter haar krant verborgen, had niemand haar gezien.
‘Wat zal je vader ...’. ‘Kan toch Wil in die toestand ...’
Gaat het een beetje Wil, liever een taxi? Ze liep tot in de buurt van Wil's huis en weer terug naar het station. Wil's moeder was toch thuis, ze hoefde niet te blijven, kon ze best bij Bart aan gaan, nu ze haar thuis voorlopig niet verwachtten. Iedereen scheen geamuseerd lachend naar haar te kijken, alle mannen een beetje brutaal en wervend, omdat ze zo spontaan was en gek... Ik bied je mezelf aan.
Hé, ben je daar toch? Gefeliciteerd Bart, ik heb geen gek boekje voor je kunnen vin- | |
| |
den. Maar hier heb je mezelf. Hier heb je mij. Hij kust haar in het portaal, hij tilt haar even op. Dat zou je met dat collega'tje van je niet hoeven te doen. Ken je die dan? Nee, maar ik weet veel. Lachend met hem de kamer binnen. Hier is Truus. Gelaarsde Truus. Ze kon nog een keer naar de toiletten op het eerste perron, van de tram naar zijn kamer was het nog geen vijf minuten lopen.
Ze wist zeker dat Petra zou opendoen, of Ivonne of Aafke of het collega'tje, maar het was Bart, die haar verwonderd aankeek. Achter hem zei een lijzige stem: ‘Menéér, is dat uw vuilnisbak?’ ‘Opie, zeur niet en ga naar je hok. Kom binnen’.
Ze zag een oud vrouwtje staan in een vale paarse peignoir, dat haar verwijtend aanstaarde.
‘Dat is mijn kindse buurvrouw uit het zijkamertje. De huisbaas kan haar niet wegkrijgen, ze hokt er al vijftig jaar. Kom verder’.
Ze begroette Petra en Rudi en een onbekende neef en nicht die zeker boven de veertig waren. Verder was er niemand.
‘Ik heb om ruimte te maken bij de kapstok mijn vuilnisbak zolang op de hare in de nis gezet, dat heeft haar wereldbeeld omver gegooid. Maar anders staat ze toch wel op de gang te loeren als er mensen komen. Ook als je naar de WC gaat komt ze om de deur van haar hok kijken’.
Terwijl hij uitweidde over de stank, die daar heerste, schonk hij haar een glas witte wijn in. Ze had op het station twee repen gekocht, waarvan ze er een had opgegeten. Ze voelde hoe haar hoofd ging gloeien. Hier heb je mijzelf, spontaan en gek, een hete bliksem. Wat er gesproken werd volgde ze nauwelijks. Petra vertelde haar over jurkjes en pakjes in de uitverkoop. De neef had het nog over soortgelijke gevallen als van Bart's buurvrouw. Een kamer vol bloederig verband. ‘De etter kleefde aan de trapleuning’, viel de nicht hem bij.
Toen opeens: ‘.. de Austin Balanza’... ‘Bonanza!’, ‘.. dwarsgeplaatste motor...’ ‘God bewaar ons, daar komen de blikken dozen!’ Maar het ging verder tussen de neef en Rudi, tot Bart een plaatje ging draaien, geschenk van Petra en Rudi, geen gek plaatje, gewoon van Vivaldi.
Bart kwam naast haar zitten. ‘Moet je eens opletten hoe knap hij de verschillende seizoenen weet te verklanken’. Rudi bekeek kleurige folders, die de neef hem toonde. Petra werkte met haar dikke benen, vrij truttig, en rekt zich uit. ‘Nou komt de winter hoor je wel. Ik schenk je nog eens in’. Hier heb je mezelf. Als hij bukt komt zijn nethemd te voorschijn. Gek en spontaan zou ik mijn pink door een gaatje kunnen steken. ‘Geef me een sigaret’. Hij zit al naast Petra. Waar is Truus, moeder? In Hilversum!? Moet je nu juist op zaterdagavond naar de bioscoop? Ik vind het nu eenmaal gezellig als je dan thuis bent en hij liep de kamer uit. De rook deed haar ogen tranen. Ze haalde haar zakdoek uit de zak van de jekker in het portaal. Hier had ze het moeten zeggen. Hier heb je me. Teruggaand zag ze achter in de gang, in het halfduister, de oude vrouw staan.
Ze ging weer zitten en was er niet meer. De stemmen bereikten haar niet ook niet die van Aznavour, naar wie ze geboeid scheen te luisteren. Ze zag zich lopen in Hilversum, weg van het station en weer terug en haalde de eenzaamheid in, die haar toen was ontgaan.
Toch moest ze dingen hebben waargenomen, ze voelde zich afwisselend koud en warm worden, ze begon iets te vermoeden. Ze keek en luisterde. Wat de neef en de nicht betrof was het duidelijk: ‘We moeten opstappen, we hebben Piet beloofd ...’. Maar ook Petra had op haar horloge gekeken: als het niet te laat werd, kon ze uitgebreid worden thuisgebracht.
Toen Bart terugkeerde uit de gang, hoorde ze de stem: ‘Menéér, is dat uw vuilnisbak?’. ‘Opoe houdt vol, zo mijn muffe familie is opgehoepeld. Nu een nieuwe fles ontkurkt’. Ze werd kalmer. Rudi had geen haast, hij wandelde door de kamer, sloeg wat as van zijn keurige pak, nipte van zijn glas en zei: ‘Ik voel wel voor die Ford Taunus van je neef, hij lijkt me geen brokkemaker’. Bart begon over zijn nieuwe licht- | |
| |
gewicht fiets. Ze was terug op haar zinloze tocht. Ze zouden blijven tot zij weg moest naar de laatste tram.
Petra keek verongelijkt in een boekje met cartoons en af en toe naar Rudi en Bart, die niet op haar letten. Hun stemmen werden luider. ‘Ik zeg helemaal niet dat ze de grachten moeten dempen en de binnenstad moeten neerhalen. Ik zeg alleen maar dat ze de economie verstikken als ze verordineren dat er geen geveltje gesloopt mag worden. We hebben al jaren een plan liggen voor een uitbreiding aan de Oude Schans. Maar nee hoor, omdat een stel wrakke pakhuizen op de monumentenlijst ...’ ‘De Oude Schans, weet je dat dat een van de weinige plaatsen van de stad is waar je voelt: Amsterdam is een grote stad, een wereldstad. Een gore kast van jullie ertussen en het is je reinste provincie ...’
Ze voelde de greep op haar maag. Het was duidelijk dat Petra haar geduld ging verliezen. Ze sloot haar boek. ‘Als ze in de zeventiende eeuw er zo over hadden gedacht als jij ...’. Petra verliet de kamer.
Plotseling ging het over haar vader: ‘... mensen zoals Truus' vader, die ontdekkingen doen en als wij, die nieuwe markten vinden, die vergroten de welvaart, zodat de mensen desnoods ook eens een boekje kunnen kopen. Eigenlijk ben je een parasiet. Als vandaag de dag alle uitgeverijen van romannetjes ...’
Petra kwam weer binnen en zei ‘Rudi, we gaan. Zeg, dat enge mens staat nog op wacht’. ‘Ze hoort graag precies wat de mensen doen’. Nog even en ze zouden alleen zijn. Als ze onmiddellijk had gezegd: ik ga ook, zou dat heel natuurlijk hebben geklonken. Zelfs als je zei dat je na tien uur Osdorp niet meer kon bereiken geloofden de mensen het nog.
Hij stond op de gang met Petra en Rudi. Zal je vader niet kwaad zijn, Truus. Ach ..., ik wou een cadeautje voor je afgeven bij je huisbaas, maar ik kon niks vinden, toen dacht ik ik heb iets dat hoef ik niet te kopen, maar dat kon ik moeilijk... Nog kan ze zeggen dat ze wegmoest. Ze wilde hem alleen de gelegenheid geven tot een ferme afscheidskus, verleden week op de tramhalte was daar niet veel van gekomen. Ze hoorde weer de lijzige stem. ‘Ik ben benieuwd hoelang ze het volhoudt, ik laat mijn vuilnisbak lekker nog wat op de hare staan. Superburger Rudi wordt wel vervelend met zijn duffe praat. Hier dat drink je nog wel op, dan is deze fles ook leeg.’
Hij leegde de asbakjes in een papieren zak. In de gang hoorde ze hem ‘Opoe, donder eens op’, zeggen. ‘Even wat frisse lucht’. Hij schoof een raam omhoog. Ze huiverde. ‘Het stinkt hier’. Hij stak zijn armen naar boven en rekte zich uit, terwijl hij zijn buik introk, zodat zijn broek zakte tot iets over zijn heupen. Toen liet hij zich in elkaar zakken, de buik bolde vanonder zijn overhemd naar voren en hij krabde met zijn vingers over het gespannen nethemd. Gek en spontaan waar de chef bijstond. God ziet u. Hij keek op zijn horloge en zei: ‘Je bent dus toch gekomen Truitje’. Hij legde aarzelend zijn hand in haar nek. Ze kromp ineen. ‘Het is koud hier’. Hij sloot het raam. De hand kwam terug, op haar schouder, zijn vingers betastten haar sleutelbeen, stuitten op het degelijke pantser. Hij stond op: ‘Ik moet je wat laten zien, een serie unieke opnamen van de Oude Schans, al zeg ik het zelf. Geluk gehad, er lag die dag misschien een kwartier lang een laagje sneeuw’. Zijn ene hand legde de foto's in haar schoot, de ander hernam zijn positie, veroverde terrein. ‘Zacht ben je hier. Moet je opletten hoe het beeldhouwwerk van de gevels wordt geaccentueerd door het wit van de sneeuw’. Zijn hand, die de foto's had geschikt, rustte even op haar gerimpelde knieën, gleed onder haar rok en zijn vingers tilden daar de foto's één voor één, iets naar boven. Zijn knokels drukten op haar dij. Er waren ook maillots, die het hele lichaam omhulden, lichaamskousen. Boven verschoof het pantser. ‘Begrijp je nu wat ik tegen Rudi zei over de Oude Schans? Hé, Truitje wat voel ik hier.’ Het was of ze haar lichaam verliet en of haar geest heel helder werd: ‘Het is toch vreselijk als je het alleen maar fijn vindt als je
een zeventiende eeuws stadsbeeld ziet en je voelt je daardoor in een wereldstad’. ‘Slanke benen heb je, Truida’.
Een dikke burgerman in een lange bruine winterjas, die kiekjes maakt, die opschept over zijn kunstzinnige vriendinnen, Ivonne en Aafke met haar tiental, maar op zijn verjaardag kwam alleen een muffe neef en nicht en truttige Petra met de dikke benen en de superburger Rudi. Ze keek naar zijn boeken. Over fotografie, Oud-Amsterdam, het weer en de vogels. Detectives, een paar echte romans van zijn uitgeverij, allicht. Gekke boekjes, om zijn gebrek aan echte literaire belangstelling te camoufleren, zag ze niet eens. Ze wist niet hoe ze het wist, maar ze wist dat Vivaldi niet meer het einde mocht zijn. Zijn gezicht was tevreden en zelfverzekerd. De grijze man op het Waterlooplein had naar haar ogen gekeken, zelfs ook de spiegelman in de boekwinkel. Bart keek alleen naar gevels, en haar bevoelde hij.
Een heftige beweging van zijn hand beneden deed de foto's op de vloer vallen. Zijn
| |
| |
handen waren weg en hij lag op zijn knieën. Hij zocht de foto's bij elkaar en schoof het stapeltje onder de bank. Hij liet zijn vingers over het zwarte leer glijden. ‘Mooie laarzen’. Ze voelde haar lichaam weer. Zijn kin wreef over haar knieën. Zijn armen strekten zich en zijn handen klauwden zich om twee elastieken tegelijk. ‘Truida, Geertruida’, zijn hoofd stootte naar voren. ‘Geertruidenberg’ klonk zijn stem onder haar rok. ‘Nee Bart’, riep ze vrij luid en ze trapte met haar laarzen.
‘Menéér, is dat uw vuilnisbak?’.
Vloekend sprong Bart op en hinkte naar de half geopende deur achter haar. Ze hoorde hem schreeuwen ‘Vooruit, naar je hok, kreng, ja, dat is mijn vuilnisbak!’ Een bons. Ze wachtte op hem, staande, haar benen tussen haar rok en haar lange zwarte laarzen waren rimpelloos bekleed. Hij kwam niet.
Hij moest op de WC zijn. Ze gleed de gang in - de deur van het zijkamertje bewoog - ze greep haar jekker. De buitendeur liet ze openstaan. Hollende won ze het van de tram, die moest voor haar stoppen aan de halte. Op het plein aan de rand van de oude buitenwijken begon ze te lopen. Op de brede verlaten weg vreesde ze niet te worden besprongen door aanranders - mannen met pistolen, of met geweldige geslachtsdelen, waarmee ze in haar mond wilden wateren - want de braakliggende, met onkruid begroeide terreinen terweerszijden werden bezet door roerloze oude vrouwen. Ze stapte stevig door.
Ze naderde de eerste hoge flatgebouwen. Achter het hoogste verlichte venster van de hoogste torenflat zat haar vader zijn ontdekkingen te doen, waar de parasieten van leefden. Uit het reageerbuisje steeg een uiterst fijne damp op, die neerdaalde over de aarde en de kleren van de vrouwen oploste. Naakt met laarzen. Overal voelde ze nu Bart's handen. En zijn tong. Maar ook de laarzen verdwenen en toch werden de tere weefsels van het lichaam niet aangetast.
De grote uitvinder zat op haar te wachten, hij geloofde haar. Ze had gereisd met de laatste trein, met haar vriendin ging het nu weer goed.
|
|