Zijn moeder was zeker niet zo maar iemand. De Grimmelikshuizens hebben altijd tot de gegoede burgerij behoord. Betrouwbare neringdoenden en kleine spaarders. Zij bewoonde een groot winkelhuis met bovenwoning en verhuurde geen kamers; een uitzondering in de buurt. Zijn vader heb ik eigenlijk nooit echt gekend. Deze man was reeds gestorven aan de tering toen ik over de vloer kwam. Als hoofdambtenaar bij de Rijkswaterstaat liet hij gelukkig een pittig pensioen na. Op de twee levensgrote foto's, die in de achterkamer hingen, zag hij er vrij zachtmoedig uit. Ja onschuldig, kinderlijk zou men haast zeggen. Klein, mager met een schrale snor en een wat huilerig gezicht. De kolos leek iets op hem maar de bouw had hij van zijn moeder; hij was alleen groter. Hij stak op rijpere leeftijd twee koppen boven haar uit. Maar het goedige, het eenvoudige, moet hij zeker van zijn vader geërfd hebben. Vertoonde hij als kind nog wel zo hier en daar eens streken, bracht hij zijn moeder en de oude getrouwe dienstmeid-naaister-werkster vaak tot wanhoop als hij geheel besmeurd en gehavend thuiskwam, later was er geen oppassender, geen rustiger beschaafder jongeman in de buurt te vinden.
Ik denk bijvoorbeeld aan de roerende tederheid waarmee hij zijn moeder verzorgde. Iedere zondag ging hij met het oude mensje een wandeling maken, kon men hem naast haar zien lopen, kalm voortstappend in zijn wat verouderde bruine visgraatjas met de ceintuur en de grote benen knopen, de handen op de rug.
Een toonbeeld van ware ouderliefde en menselijke waardigheid. God lof dat zij de verschrikkelijke geschiedenis niet heeft meegemaakt.
Ze was reeds enige jaren in een betere wereld toen het rampzalige geval plaats vond; toen het noodlot, dit verschijnsel doet zich ook voor in provinciesteden, de levensgang van de kolos op zeer bijzondere wijze beïnvloedde.
En hoe ik er over nadenk, het blijft een raadselachtig geheel, geen enkele aanwijzing die maar enig licht werpt op de afschuwelijke verandering in zijn gedrag.
Hij ging zich nergens aan te buiten. Hij rookte, hij dronk niet, gaf zich niet over aan uitspattingen met vrouwen; buiten de genoemde werkster en zijn moeder hebben vrouwen zo ver ik weet nauwelijks enige rol in zijn leven gespeeld.
Hij hield prikkelende lectuur verre. Zijn leesbibliotheek bevatte uitsluitend goede en fatsoenlijke leesstof, daar sta ik borg voor. Geen vieze praktijken van onder de toonbank, waaraan zekere boekhandelaren zich nog wel eens schuldig maken; tot eigen verderf overigens.
Ja zelfs de omgeving, het landschap rondom zijn geboortestad kan geen bijzondere invloed op hem gehad hebben. Hoe vaak speelt de natuurlijke gesteldheid en het klimaat van de landstreek niet een grote rol in de verwording van het daar wonende individu. Neem bijvoorbeeld eens de vernietigende invloed van de tropenzon op de gemoedsgesteldheid van de Europeaan. De blanke die zich in die streken waagt, drankzucht, wreedheid en zedeloosheid zijn veelal zijn deel, maar ook de daar geboren, de daar getogen bevolking, hoe vaak kan zij zich nauwelijks verheffen boven de vadsigheid en de domme, meermalen weerzinwekkende afgoderij, die slechts armoede, valsheid en ellende aan de ongelukkigen brengt.
Aldus was het niet met de kolos.
De zon schijnt gematigd in onze stad. Geen verschroeiende hitte of neerdrukkende koude, grootse overweldigende natuurtaferelen, woeste hoogten of beklemmende eenzame dalen vindt men in onze streken, die het licht ontvlambare kindergemoed of het al te fantasierijke volwassen individu, er zijn er zo, dermate prikkelen tot de ziel er ernstig door geschaad wordt. Integendeel, de omgeving van ons stadje is landelijk eenvoudig en vriendelijk. Natuurlijk niet geheel ontbloot van poëzie. Bijvoorbeeld, als de eerste herfstnevelen over de minstroom hangen, als de late nazomeravond in zijn verkwikkende stilte onze oude wijken omvat. De fabrieken hun koortsig bedrijf hebben gestaakt. De arbeider van zijn welverdiende rust geniet aan het geopend venster tezamen met zijn vrouw en kinderen. De landman zich neerzet voor zijn eenvoudige woning op de wit geschilderde bank onder de geschoren linden.
Maar dit is een poëzie die slechts harmonie verwekt. Verkwikkende minzaamheid en bescheidenheid opwekt. Waarlijk simpele deugden, die de mens niet in verwarring brengen.
Het was op de 23e december, een vale grijze mistroostige dag; ik zal nalaten U het jaar precies te noemen, teveel leed is reeds ontstaan door de ongelukkige geschiedenis, teveel betrokkenen zijn nog in leven, te kort ligt het tragische gebeuren nog achter ons, hoe licht rijt men niet oude wonden opnieuw open, dat de eerste onheilspellende acte van dit drama een aanvang nam. Het was zondagmorgen en ik zat als gewoonlijk voor het raam uit te kijken en luisterde naar het kleppen van de kleine torenklok, die de eerste kerkgangers opriep hun gelovige