Hollands Maandblad. Jaargang 6
(1964-1965)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdNabokovs ‘Onegin’
| |
[pagina 31]
| |
als men, het Engelse woord terugvertalend in het Russisch, alléén het oorspronkelijke Russische woord als de juiste vertaling vindt. Ik heb wel eens overwogen of de charme van Nabokovs Engels niet mede een gevolg is van die kinderlijke pedanterie: voor het Russische woord dat bij hem opkomt een ekwivalent te vinden tot elke prijs, ook al is het een woord dat eigenlijk in het Engels nauwelijks bestaat. Het leuke effect dat hij daarmee bereikt ontbreekt in zijn Russische boeken, die mij minder boeien dan zijn Engelse. Een extreem voorbeeld van deze pedanterie vinden we ergens in zijn commentaar, waar hij de Russische ondertitel van een bundel opstellen over toneel uit 1824 (‘geschenk voor liefhebbers en liefhebsters van het vaderlands toneel’) in het Engels moet vertalen. Die ‘liefhebsters’ maken het hem moeilijk, want lover, amateur, fan, devotee, votary en zulke woorden hebben geen vrouwelijke vorm. Ook bestaat er geen Engels adjectief voor ‘vaderlands’. Nu is dat allemaal niet zo erg: die vrouwelijke liefhebbers moeten dan maar opgaan in lovers of amateurs en voor ‘vaderlands’ kan men national of Russian gebruiken. Maar daar is Nabokov voor geen geld toe bereid. National en Russian zouden immers, terugvertaald, ‘nationaal’ en ‘Russisch’ opleveren, en dat mag niet. Zodat zijn vertaling wordt: A present for the amatores and amatrices of the patrial theater. Dit is wel een extreem voorbeeld. Vaak lukt het Nabokov een zeer gelukkige, ongewrongen en toch zeer letterlijke vertaling te vinden, en vaak bevindt hij zich op een middenweg waar hij met zijn eigen stijl zo'n indruk op ons maakt dat al het andere Engels dat we hebben gelezen terugwijkt. Zijn Poesjkinvertaling is de Russische tekst, stap voor stap weergegeven in Engelse woorden - een vertaalmethode waarmee men veel kan bereiken, getuige de Statenbijbel, waarvan de makers van het Nabokovprincipe zijn uitgegaan: Gods woord, woord voor woord getrouwelijk overzetten, zonder dat men zich ook maar een ogenblik afvraagt ‘hoe wij dat zouden zeggen’, want wij kunnen wel zoveel zeggen. Het gaat er om wat de auteur gezegd heeft, en niet om wat de vertaler in zijn plaats zou doen. Dit soort vertalen, wat men er ook tegen moge hebben, is in ieder geval te prefereren boven het werk van de gemiddelde ‘gewone’ vertaler, die meestal de tekst niet met rust kan laten omdat hij zich niet voor kan stellen dat de auteur geschreven heeft wat hij heeft geschreven. Nabokov geeft daar, met zeer somber commentaar, treurige voorbeelden van. Een befaamde passage van Candide luidt: ‘Il n'y eu pas jusqu'à frère Giroflée qui ne rendit service; il fut un très bon menusier, et même devint honnête homme’: Nabokov wijst op de ‘execrable English paraphrase’ van de Penguin-uitgave van 1947: ‘No one refused to work, not even Brother Giroflée, who was [in stead of “who turned out to be”] a good carpenter [in stead of “worker in wood”] and thus [in stead of “even”] became a honest [in stead of “honorable”] man.’ Behalve door de gewone fouten die voortkomen uit de onbekendheid van deze Engelsman met de Franse taal wordt deze tekst gemutileerd door dat woordje ‘thus’: de vertaler heeft te weinig geest om ooit in een dergelijk verband het woordje ‘zelfs’ te gebruiken en daarom vervangt hij het bij Voltaire door een ander woord dat meer in overeenstemming is met zijn eigen boerse stijl. Ik herinner me kort na de oorlog mijn ergernis toen ik zag hoe de vertaler de beroemde openingsregel van Olesja's Afgunst ‘po utram on poet v klozete’ (spreek uit: pa oetrám on pajót fklazeetje) vertaald had met 's morgens op de w.c. zingt hij in plaats van het correcte 's morgens zingt hij op de w.c. Goethe moet ergens hebben gezegd dat wat er aan een gedicht de moeite waard is overblijft in een goede prozavertaling. Ik kan niet beoordelen of Nabokovs vertaling de juistheid van die uitspraak illustreert: zijn vertaling is zo ontstellend nauwkeurig dat bij het lezen de Russische tekst mij woord voor woord, regel voor regel te binnen schiet, zodat ik geen Nabokov lees, maar Poesjkin. Kenners van Nabokov zullen wel begrijpen hoe zijn commentaar er ongeveer uitziet. Zij hebben Pnin bezig gezien met het verzamelen van materiaal in de Waindell Library. Ze zullen Pnins stokpaardjes herkennen. De dag waarop Anna Karenina opent ‘in the beginning of 1872, namely on Friday, February the twenty-third by the New Style’ vindt men hier terug in een reeks ongeveer op dezelfde wijze gepresenteerde data. Er hoeft natuurlijk maar even een plant of een vogel op te duiken of Nabokov komt uitvoerig in het geweer. Hij geeft kostbare aanwijzingen, speeltechnisch en linguistisch, voor het faro-spel, legt ons de regels uit van het 19e-eeuwse duel, kortom ‘instead of social comment, applied philosophy, and the parlor game of symbols, the reader will find plain information’, zoals Nabokov zelf zegt. Hij is bijna overal op zijn best in een van zijn beste rollen: die van commentator en explicateur, in het Engels, van teksten in een taal die zijn publiek onbekend | |
[pagina 32]
| |
[pagina 33]
| |
is (Pnin, Conclusive Evidence) en soms helemaal niet bestaat noch kan bestaanGa naar eind4) (Bend sinister, Pale fire). Zijn commentaar is zeker de beste en uitvoerigste, en natuurlijk de leesbaarste die ooit verschenen is, waarbij hij overigens facile princeps is, want de twee belangrijkste commentatoren Čiževsky (Harvard 1953) en Brodski (4e dr. Moskou 1957) zijn niet veel zaaks, en worden door Nabokov keer op keer, in telkens wisselende formuleringen en aan de hand van steeds nieuwe citaten, beledigd, vernederd en in de modder getrapt. Alleen al om die passage's is het boek zijn geld waard. Het is voor een literator een afschuwelijke handicap dat hij bij het schrijven van wetenschappelijk proza geen gebruik kan maken van de dingen die hem invallen als ze geen betrekking op het onderwerp hebben. Bij fiction is dat beter: daar staat het onderwerp pas vast als het hele werk voltooid is - tot zolang kan iedere inval gebruikt worden. Nabokov heeft het bovenmenselijke gepresteerd door duizend pagina's lang dingen te schrijven die uitsluitend betrekking moesten hebben op Poesjkin en zijn tekst. Het is wel duidelijk dat hij zich in Pale Fire gewroken heeft door een commentaar te schrijven die zo goed als niets met de tekst te maken heeft. Hier en daar komen beide commentaren trouwens bij elkaar in de buurt, zoals in de passages waar Nabokov nauwkeurig verhaalt wat ‘our poet’ op een bepaald moment doet, of waar hij opeens over zichzelf begint. Zo vertelt Nabokov van een duel, dat Poesjkin tussen 6 en 9 mei 1821 moet hebben gehad met de dichter Rylejev op diens landgoed Batovo. ‘The estate of Batovo’, gaat Nabokov dan verder, ‘later belonged to my grandparents, Dmitri Nikolaevich Nabokov, Minister of Justice under Alexander II, and Maria Ferdinandovna, née Baroness von Korff. A beautiful forest road led to it from my parents estate, Vïra, which was separated by the curving river Oredesh both from Batovo (a mile W of Vïra) and, immediately east, from my uncle Rukavishnikov's countryseat, Rozhestveno (which had been the residence of Aleksey, son of Peter the Great, in the second decade of the eighteenth century, and was inherited by me, at my uncle Vasiliy's death, in 1916)’. Waarom eigenlijk over Nabokov schrijven als men hem kan citeren. Voor wie iets weet van Russische literatuurgeschiedenissen en de afschuwelijke dingen die daar in staan: ‘It would be a mistake to regard Lenski, the lyrical lover, as “a typical product of his time” (as if time can exist apart from its “products”)’. En dan: ‘Slavophilism, one of the most tedious creeds ever thought of’. Zulke uitspraken vergoeden veel Russische lectuur. Verfrissend is ook dit: ‘There are readers who prefer Pushkin's Scene from Faust to the whole of Goethe's Faust, in which they distinguish a queer strain of triviality impairing the pounding of its profundities’. Schrijvers van wie men al vermoed of gehoopt had - in sommige gevallen gevreesd - dat Nabokov niet van ze hield blijken inderdaad niet zijn favorieten te zijn, zoals ‘the overrated Virgil’, en Dostojevski: ‘In the published text of a famous but essentially claptrap politico-patriotic speech, pronounced on June 8, 1880, at a public meeting of the Society of Amateurs of Russian Letters before a hysterically enthusiastic audience, Fyodor Dostoevski, a much overrated, sentimental, and Gothic novelist of the time, while ranting at length on Pushkin's Tatiana as a type of the “positive Russian woman”, labors under the singular delusion that her husband is a “venerable old man”. He also thinks that Onegin had “wandered in foreign countries” (repeating the Prosper Mérimée's error in Portraits historiques et littéraires (Paris, 1874), ch. 14: “Oniéghine doit quitter la Russie pour plusieurs années”) and that he is “infinitely inferior socially to Prince N.'s brilliant set” all of which goes to show that Dostoevski had not really read EO.’ Daar de spreekwoordelijke jongen uit de zetterij aan mijn jas staat te trekken kan ik niet verder schrijven. Ik had er op willen wijzen dat Nabokov bij al zijn pedanterie zo geweldig aardig en fatsoenlijk is en bijvoorbeeld altijd netjes zegt of hij iets wel of niet gelezen heeft, het laatste in fraaie formuleringen, zoals deze: ‘Herder's Ideen zur Philosophie der Geschichte der Menschheit (1784-91; Idées sur la philosophie de l'histoire de l'humanité, of which I have reluctantly seen an 1827-28 edn.) ...’ |
|