toe te zien hoe de ander bij het sturen met de peddel manouvreerde, knipte hij de haren van zijn vriend, schoor hem, masseerde hoofdhuid en wangen met Lotion Boulance en maakte er naar beste kunnen een heertje van. Als dank porde deze hem met de vuisten in de buik. ‘Oké. Gaan we? De spiegel mag ik bij me houden en jij maakt muziek. Man. Maak muziek’.
De man lachte en knikte en wilde alles wel doen maar toen zijn vriend in de boot stapte en het kommando gaf het touw los te gooien en de boot van het zand af te duwen, aarzelde hij.
‘Wil je misschien nog even hier komen en neem dan die bruine doos daar mee’.
Zuchtend stond zijn vriend op en stapte aan land met de gevraagde doos. ‘Wat heb je nou weer’. Zijn gezicht stond ontevreden.
‘Je moet er op letten dat wanneer we vertrekken de hond wordt gewekt. Wanneer we het niet van het begin af zo afspreken dan lopen we de kans het dier te vergeten’, zei de man streng.
De opstandeling wekte het dier met een schop tegen de lever. Het beest schoot wakker en sprong meteen in de boot waar ze de slaap voortzette.
‘En wil je je nu even omdraaien?’
‘Nee! Draai jij je maar om’. De opstandeling slenterde terug naar de boot.
‘Ach toe’, riep de man en pakte vertwijfeld de doos. ‘Eventjes maar. Ik wilde je een verrassing bezorgen. Nou, goed dan. Blijf maar kijken’. Hij opende de doos. ‘Kijk eens!’
De opstandeling draaide zich om en kwam toen vlug toelopen. Hij betastte de slanke, scherpgepunte lakschoenen en uitte zijn bewondering.
‘Moet je opletten’. De man begon zijn overall die hij tot dan geheel gesloten had gedragen los te knopen. ‘Je moet niet op de broek letten’, waarschuwde hij. ‘Ik loop geregeld het water in en uit’. En daar stond de man op blote voeten en hief de armen en neigde met het hoofd en daar was geen andere bisniss dan de showbisniss.
Natuurlijk had het geheel geleden, zat het zwarte dasje bijna op de rug, had het witte met fijn kant afgezette hemd vele vlekken, was broek en jasje gekreukt en ontoonbaar eigenlijk, maar het bleef een smoking, een variétékostuum voor de betere gelegenheden, bedekt met glinsterende pailletten. In bewondering viel de opstandeling op zijn knieën en ook de hond sprong de boot uit en snuffelde nieuwsgierig aan diens rubberzolen.
‘Nee. Niet waar! Ach signor signor signor. Natuurlijk. Ik dacht het al die tijd al. U bent... u bent... Xavier... Cugat jaeh!!’
De man keek tevreden op zijn vriend neer maar nu stak hij toch zijn vinger op en dreigde er vrolijk mee. Hij zong: London, is the place for me. London is the...
‘Ach stommeling!’ De opstandeling sloeg zich tegen het voorhoofd: ‘Edmundo Ross! yeah yeah! Ik heb thuis zulke grammofoonplaten van u!’ en hij spreidde de armen wijd om de man een indruk van die platen te geven.
‘Kom’, zei de man zacht. ‘We gaan’. Hij trok de overall weer aan en zijn vriend liep achter hem en vroeg honderd uit over het leven in een orkest want hij bespeelde ook nog eens eventjes meerdere instrumenten.
Ze staken van wal, de man komfortabel voorin, zijn vriend aan het roer met een peddel. De man had de ogen gesloten en niemand durfde storen. Er kwamen zware wolken in de lucht en de jungle rechts en links zweeg en alles wat daar leefde wachtte bedrukt af. De rivier nam hen mee en kreeg een modderkleur en stonk. Na enige uren geslapen te hebben sloeg de man de ogen op en keek over de schouder van zijn vriend naar de zandplaat waar ze elkaar leerden kennen. ‘Weet je’, zei hij. ‘Daar word ik toch zo zwaarmoedig van. Er is een gezegde dat luidt: Ships that pass in the night en daar worden de mensen mee bedoeld die elkaar ontmoeten en weer verlaten. En zo is het. Maar ik heb het ook heel sterk met de plaatsen waar ik heb vertoefd. Op toernee, in vakanties. Eigenlijk altijd en overal. Op hotelkamers liet ik de bloem achter die ik de dag ervoor in mijn knoopsgat had gedragen. Op de shows, bij vrienden, overal liet ik iets achter zonder dat iemand er van wist vaak. Ik zal je maar niet vertellen waar ik bijvoorbeeld mijn lippen al niet op gedrukt heb. Maar hier merk ik mijn gewezen verblijfplaatsen met de resten van het vuur en de lege blikjes. Kijk maar!’ en hij wees naar de jongen en over diens schouder. De jongen keek om en zag de blikjes op het zand fonkelen in de zon en de man maakte van deze gelegenheid gebruik om de doos met patronen die hij bij zich had en beide geweren (want hij was er van overtuigd dat de natuur die alles geeft het zijn vriend eventueel mogelijk zou maken uit vruchten en zaden eksplosieven te vervaardigen) in het water van de rivier te laten zakken. Zijn vriend draaide zich weer om, greep het mes dat rechtovereind voor gebruik gereed stond en begon in een eind hout te kerven. De man knikte tevreden. De jeugd heeft snelheid nodig, tegenwoordig!