vergelijking met het eerste halfjaar, want toen had ik, over ongeveer dezelfde hoeveelheid Hollandse Kwartieren, een tien- tot vijftienvoudig bedrag weten in te palmen. Uiteraard was ik net zo nieuwsgierig als u, over welk onderdeel van welk Hollands Kwartier mij deze zeven gulden additioneel waren toegekend. Iets literairs, nam ik aan. Wel, het bleek niet voor een impressie over de Berlijnse opvoering van Der Stellvertreter te zijn, ook niet over een soortgelijke impressie over de repetities voor Jedermann op de Domplatz in Salzburg, ook niet voor een stuk over kunstkritiek en wat daarbij te pas komt, maar wel voor een stukje in het juli-augustus-nummer over subsidies aan letterkundige tijdschriften, waarin de regel ‘O.K. & W. doen, in vergelijking met andere landen, mooi en aardig werk’ en de slotregel ‘Binnenkort zal O.K. & W. geen enkel tijdschrift meer hoeven te subsidiëren’ het hem blijkbaar gedaan hadden. Ben benieuwd of ik over het eerste halfjaar 1965 voor dit stukje weer additioneel honorarium krijg! (als we hiervoor de vergelijking met de Droste-verpleegsterscacaobus eens van stal haalden?).
Een televisiecriticus wiens naam ik hier niet wil noemen, maar die voor GPD-bladen schrijft die uitkomen in Utrecht, Den Haag, Rotterdam, Zwolle, Arnhem, Enschede, Leiden plus een RDP-blad in Leeuwarden, maakt het soms mee dat er bepaalde passages in zijn kritieken regionaal gewijzigd worden. Laatst was er een stuk op de TV, ‘Woorden zijn maar woorden’ geheten, waarin men op het scherm, - terwijl men wist dat de moeder van huis was, - de jongen in bed met ontbloot bovenlichaam boven de dekens zag uitsteken, terwijl hij verbaasd tegen zijn geliefde opmerkt: ‘Heb jij je al aangekleed?’. Een duidelijke situatie, die niets te raden overliet. Om nu aan te tonen dat de tekst hier en daar wat irreëel klonk, laste bovengenoemde tv-criticus de zinsnede: ‘sommige woorden worden tussen een jongen en een meisje niet gebruikt nadat ze met elkaar naar bed zijn geweest’ in. De Zwolsche Courant, de Leeuwarder Courant en het Utrechts Nieuwsblad lieten deze zinsnede staan, de Arnhemsche Courant, het Rotterdamsch Nieuwsblad en het Leids Dagblad lieten haar helemaal weg, de Haagsche Courant schreef: ‘nadat ze elkaar bemind hebben’ en Tubantia: ‘nadat ze intiem met elkaar zijn geweest’. Doet zich dus het merkwaardige feit voor, dat een doodgewone beschrijving van wat op het zo indringende medium getoond werd, door sommige kranten onoirbaar werd geacht, terwijl nochtans niemand zich boos heeft gemaakt over het getoonde. Is de letter dan toch machtiger dan het beeld?
Hij zit vaak in Américain, een luidruchtige student, zoveelstejaars waarschijnlijk, die zijn conversatie doorspekt met buitenlandse uitdrukkingen in het eenvoudige genre, zoals ‘C'est la vie!’, ‘I know, old boy’, en ‘Donnerwetter!’, om maar iets te noemen. Hij spreekt met ingebouwde versterker, waardoor het niet moeilijk valt hem te verstaan, vooral niet als je, zoals ik onlangs, naast hem aan de leestafel komt te zitten terwijl hij in gesprek is met een Amerikaanse jongen die ook wat Nederlands blijkt te kennen. Eerst gaat het over politiek, en de stupiditeit van de Amerikanen op dat gebied. Ze hadden de Fransen nooit in de steek mogen laten bij Dien Bien Phoe, dat is de grote fout geweest. De Amerikaan mompelt maar beleefd wat terug.
Dan komt het gesprek op Harry, Harry Mulisch. ‘Do you like him?’, vraagt de Amerikaan. De student laat zijn handen wiekelwakken, zegt ‘yes and no’, een beetje ‘between’, het een kan hij wel waarderen, het ander daarentegen niet, het kan vriezen en het kan dooien, misschien zou hij toch ook niet zo'n grote hulp zijn geweest in Dien Bien Phoe. Dan opeens komt het. ‘I know his sister very well’, zegt hij. ‘A very nice girl’. (denkpauze). ‘I've known about twelve, eleven girls in my life, but she was the nicest of them all’. Binnenwaarts gekeerd lijkt hij zich nog te verlustigen in haar aanblik. Er komen twee meisjes langs die de Amerikaan kennen, en even iets tegen hem zeggen. Daarna gaan ze aan een belendend tafeltje zitten. Bitter schudt de student zijn hoofd en zegt, beschuldigend bijna: ‘Did you see?’ (schamper lachje). ‘No word for me. They didn't even look at me! Well, well, well...’ (denkpauze). ‘They haven't much brains, those girls, don't you think?’ De Amerikaan, mompelender dan ooit, mompelt een antwoord, staat even later op, en gaat bij de meisjes zitten. Na vijf minuten komt hij, een beetje verlegen, terug, en vraagt of onze student niet ook aan hun tafeltje komt meezitten. ‘Straks’, zegt hij knorrig, wel wetend dat de meisjes zijn opmerking over de brains gehoord moeten hebben. Maar even later vouwt hij de New York Times toch dicht, gaat erbij zitten, en trekt zijn interessantste gezicht. Harry Mulisch komt binnen. ‘Ken je die daar?’, vraag ik. ‘Nee’. ‘Hij kent je zuster, one of the nicest girls he's ever met’. ‘Ik heb geen zuster’, antwoordt Harry Mulisch, ‘ik heb niet eens een broer’.