De dronken man
M. Lammes
De man was ape-zat en stond midden op de stoep zachtjes heen en weer te wiegen. Zijn oogleden gingen langzaam naar beneden en dan weer met een ruk omhoog. Af en toe maakte een van zijn armen een zinloos gebaar. Het regende zachtjes, maar genoeg om drijfnat te worden. Hetgeen de man ook was. Z'n natte haren hingen in pieken over z'n gezicht, maar het scheen hem niet te hinderen. Een gewone man met een oud pak aan. Sommige voorbijgangers zeiden wat tegen hem. Hij ging er niet op in, wat ze ook zeiden. Uit de zak van zijn jas stak een krant, waar iets in gewikkeld zat. Het zouden bokkingen kunnen zijn of paling, want er was een kraam vlakbij.
Hij zal achter in de veertig geweest zijn.
Uit de jenever-nevel kwam een man op hem af.
- Waar mot je naar toe? -vroeg hij vrindelijk.
- Toe - zei de dronken man, - Het café isser niet meer, weg. Dronken op feessies, niet doen, nooit, meneer. Gewoon meelopen en niet omkijke. Uw schedelveld is koeler maan. Hebbu een piek voor me? -
Hij stak zijn hand uit en de ander greep die en schudde hem heen en weer, zodat de dronken man meeging.
- Schaam je, Piet. Hé, Piet, weet je eigenlijk wel wie ik ben? - Dit drong vaag tot de dronken man door en hij probeerde te kijken. Hij kneep z'n ogen half dicht en concentreerde zich op het gezicht voor hem.
- Dirk, hoe gaat het jongen, troep hè, grote troep. -
Hij grinnikte wat en trok zijn hand weg, die de ander nog steeds vasthield.
- Kom je me opzoeke, Dirk of hoe zit het. God, wat heb ik trek in een glaassie. Een gewoon glaassie, een katsie of een pijpje, een recht op en neertje. Hé, Dirk, hoor je me? Gewoon,... -
Dirk werd weer vriendelijk. Hij zag, dat hij Piet anders moest benaderen.
- Nou, Piet, één glaasje dan. Kom maar mee. -
En hij troonde de dronken man mee. Een hoek om, een straatje in en daar was het café al. Een buurtkroegie, dat Piet goed kende.
Voor de deur aarzelde Piet even.
- Henk hier krijgt nog geld van me, - maar hij was al binnen.
De lucht, die er hing, maakte hem volkomen dronken en hij liet zich gewillig aan een tafeltje zetten. Het ontging hem volkomen. Dirk ging tegenover hem zitten en sloeg hem medelijdend gade.
- Wat is nu weer de reden, Piet? - vroeg hij.
In het café zaten een stuk of wat mensen, mannetjes uit de buurt en een student, die het leuk vond. Zij werden allen stil bij het zien van hun aller Piet, zo in de vernieling.
Ome Henk, de eigenaar, kwam op hen afgestevend.
- Zo, dat is dus Piet, dronken Pietje, de schuldenaar. Hèje al wat poen, jonge of laat je meneer hier betale. Ik wil nou eenmaal eerst cente zien en dan tappe. Je bent een beste jonge, daar niet van, maar me kenne je langer as vandaag, hè meneer? -
Dit laatste tot Dirk, die ziek werd van de lucht.
- Hoeveel krijg je van hem? -
Ome Henk zei niets en liep terug naar zijn tapkast, waar hij een bloknoot nauwlettend bestudeerde.
- Eén en derregtig guldentjes, niet meer en niet minder, meneer. - Dirk haalde z'n portemonnee uit z'n zak en keek Piet aan, die zachtjes zat te mompelen.
- Hier is je geld en breng ons twee jonkies. - Ome Henk keek naar de andere aanwezigen.
- Meneer kent me, meneer tutoeàjeert me, wejja. - Maar hij pakte zijn fles en schonk twee glaassies vol.
- Hé, Piet, ik ben er ook! - riep één van de mannetjes.
De dronken man keek even op,
- As ik maar bij je slape kan - was het enige, wat hij zei.
- Kàn, jonge, voor jou altijd. Ik kom straks wel even bij je zitten, - Het mannetje keek Dirk aan, die er veel te netjes uitzag.
Ome Henk bracht de jonkies en bleef staan, tot Dirk hem het geld gaf.
- Piet is ook in beter doen geweest, maar dat weet U ook wel -, en hij liep weer weg, knipoogend naar de student.
- Da's ome Piet hè, ome Henk? - zei de student en steunde z'n hoofd in z'n handen, klaar om het verhaal van zijn leven te horen.
Ome Henk maakte een gebaar met z'n handen en begon glazen te spoelen.
Dirk boog zich naar Piet.