| |
De ‘Bateau Ivre’ van Rimbaud
J.P. Guepin
Rimbaud, geboren in 1854, schreef Le Bateau Ivre in de zomer van 1871. Hij was toen nog geen zeventien jaar oud. Hij had net, in zijn woonplaats Charleville, bij zijn vriend Bretagne Verlaine leren kennen, die hem daarna na ontvangst van enige verzen schreef: ‘Venez, chère grande âme, on vous attend, on vous désire’. Eind september gaf Rimbaud aan deze oproep gehoor. Vlak voor zijn vertrek naar Parijs las hij zijn jeugdvriend Delahaye Le Bateau Ivre voor. Delahaye vertelt hiervan: ‘“Voici ce que j'ai fait pour leur présenter en arrivant”, confie Rimbaud à son ami; et il lui récite Le Bateau Ivre. Après sa lecture, et l'emotion qu'elle lui a causée, il devient triste: “Ah! oui, on n'a rien écrit encore de semblable, je le sais bien... Et cependant, ce monde de lettrés, d'artistes!... Les salons! Les élégances!... Je ne sais pas me tenir, je suis gauche, timide... Je ne sais pas parler... Oh! pour la pensée, je ne crains personne... Ah!... qu'est-ce que je vais faire là-bas?”...’.
Al gauw na aankomst gaat Rimbaud, die al een homosexuele ervaring had gehad waarvan Le Coeur Supplicié getuigt, het ‘drôle de ménage’ beginnen met Verlaine. Wie wil kan in Le Bateau Ivre de homosexuele toespelingen opsporen, als bijv. ‘Échouages hideux au fond des golfes bruns’... ‘Moi qui trouais le ciel rougeoyant comme un mur / Qui porte, confiture exquise aux bons poëtes, / Des lichens de soleil et des morves d'azur’... Zij maken het gedicht, bewust zo bedoeld of niet, tot meer dan een zuiver literaire introductie bij Verlaine
Het schip zakt de rivieren af, doorkruist, bevrijd van alle banden, de zeeën van pool tot tropen, en vliegt de hemel in om tenslotte naar huis te verlangen, met de bekentenis: ik kan niet meer. Deze curve kan men met die van het sexueel orgasme vergelijken.
Men zou de gedichten uit deze periode, als ook het navrante Vénus Anadyomène, een naar binnen geslagen satire kunnen noemen. Op het hoogtepunt draagt het schip: ‘Des lichens de soleil et des morves d'azur’. Er zit iets lelijks, iets vies in deze schoonheid. Het is het extatisch visioen van een dichter, die, naar zijn getuigenis in de eerste lettre du voyant, even voor Le Bateau Ivre geschreven aan zijn leraar Izambard, tot zienerschap wil komen door zich te verliederlijken: ‘Maintenant je m'encrapule le plus possible. Pourquoi? Je veux être poëte, et je travaille à me rendre voyant: vous ne comprendrez pas du tout, et je ne saurais presque vous expliquer. Il s'agit d'arriver à l'inconnu par le dérèglement de tous les sens’.
Maar deze visioenen werden grotendeels door kinderlectuur gevoed; Le Magasin Pittoresque, Jules Verne's 20000 Mijlen Onder Zee, daaruit komt die rijkdom van grondzeeën, hozen, geel en blauw fosforiseren, wonderen van tropische kusten, drijvende eilanden, moerassen, reuzenslangen. Men kan de staalgravures voor zich zien.
De zestienjarige Rimbaud had nooit zo virtuoos kunnen schrijven, als hij niet een jarenlange intensieve training achter de rug had gehad in het maken van latijnse verzen. De rhetorische opbouw van het gedicht is klassiek, men denke slechts aan de door anaphora gesteunde climax, gevolgd door een anticlimax, van: or moi, moi dont, moi qui, qui porte, qui courais, moi qui... je regrette, j'ai vu; of aan het typisch Vergiliaanse ‘rejet’ (Izambard had hem op dit stijlmiddel gewezen) van ‘Moi, l'autre hiver, plus sourd que les cerveaux d'enfants, / Je courus!...’. Rimbaud was, als trouwens ook bijv. Baudelaire, een buitengewoon knap maker van latijnse verzen, waarvoor hij de hoogste prijzen kreeg.
Uit de school stamt de strenge metrische vorm van zijn alexandrijnen, met, naar
| |
| |
klassieke trant, steeds de caesuur in het midden, het rijm afwisselend mannelijk en vrouwelijk. Men vergelijke hiermee een paar Hollandse expressionistische imitaties, als bijv. Herman van den Bergh's Vaart: ‘Sinds de prilste dag zijn gele schijnsel dauwde, / totdat hun roekeloosheid, elke kiel een schim, / den harden nacht ingaat: de koene schepen houden / gemeenschap met de lucht en voeling met de kim...’. Men lette op roekeloos/heid, en telle, in het zo Rimbaldiaanse De Boot van Dionysos van Marsman, hoe vaak het vers op zijn buik valt omdat er tussen de rollende alexandrijnen plotseling de meer stapvoetse vijfvoetige jamben lopen. Zo iets tekent het niveau.
Le Bateau Ivre
Arthur Rimbaud
Comme je descendais des Fleuves impassibles,
Je ne me sentis plus guidé par les haleurs:
Des Peaux-Rouges criards les avaient pris pour cibles,
Les ayant cloués nus aux poteaux de couleurs.
J'étais insoucieux de tous les équipages,
Porteur de blés flamands ou de cotons anglais.
Quand avec mes haleurs ont fini ces tapages,
Les Fleuves m'ont laissé descendre où je voulais.
Dans les clapotements furieux des marées,
Moi, l'autre hiver, plus sourd que les cerveaux d'enfants,
Je courus! Et les Péninsules démarrées
N'ont pas subi tohu-bohus plus triomphants.
Le tempête a béni mes éveils maritimes.
Plus léger qu'un bouchon j'ai dansé sur les flots
Qu'on appelle rouleurs éternels de victimes,
Dix nuits, sans regretter l'oeil niais des falots!
Plus douce qu'aux enfants la chair des pommes sures,
L'eau verte pénétra ma coque de sapin
Et des taches de vins bleus et des vomissures
Me lava, dispersant gouvernail et grappin.
Et dès lors, je me suis baigné dans le Poème
De la Mer, infusé d'astres, et lactescent,
Dévorant les azurs verts; où, flottaison blême
Et ravie, un noyé pensif parfois descend;
Où, teignant tout à coup les bleuités, délires
Et rhythmes lents sous les rutilements du jour,
Plus fortes que l'alcool, plus vastes que nos lyres,
Fermentent les rousseurs amères de l'amour!
| |
| |
Dit toont ook wel een beetje de richting van de invloed van Le Bateau Ivre; het werd het voorbeeld van het ‘sterke’, visionaire vers, indirekt nog tot Dylan Thomas, of onze Experimentelen toe. Het is een van die verzen die een hele toekomstige ontwikkeling eigenlijk al min of meer voltooid in zich dragen. Rimbaud had gelijk: ‘on n'a rien écrit encore de semblable...’. Sindsdien dan des te meer, niet altijd tot ons genoegen.
De laatste biographie is D.A. de Graaf, Arthur Rimbaud, sa vie, son oeuvre, Assen 1960; voor de bronnen van Le Bateau Ivre: E. Noulet, Le premier Visage de Rimbaud, 1953, en mijn ‘Rimbaud en de Klassieken’, Hermeneus, nov. 1961. Ik ben dank verschuldigd aan Dolf Verspoor, die mij voor menige fout in de vertaling heeft behoed.’
De Dronken Boot
Vertaling J.P. Guépin
Toen ik dan meedreef op de rustige rivieren,
Zag ik de jagers langs het pad de laatste maal:
Roodhuiden hadden om hun werplust bot te vieren,
Hen naakt gespijkerd aan de bonte totempaal.
Of ik bemanning had of niet, 't kon mij wat schelen,
Gestouwd met engelse katoen of hollands graan.
Toen ik van 't slepersvolk 't gekijf niet meer kon velen,
Lieten de Stromen mij, waar ik maar wilde, gaan.
Die winter, dover nog dan hersenen van knapen,
In 't woedend klotsen van de ongetoomde vloed,
Liep ik! En niet hadden de losgeslagen kapen
Zo triomfantelijk een baaierd ooit ontmoet.
De stormen zegenden mijn maritieme wake;
Zo menig slachtoffer, werd, zegt men, opgelicht;
Ik miste niet het oog van een onnozel baken,
En danste op de zee als een stuk kurk zo licht.
Zoeter dan voor een kind een rinse appel lekte
Het groene water door het vurenhouten boord,
Het wies het braaksel en de wijn die mij bevlekte,
En wierp de helmstok en het anker overboord.
Melkwitte zeeën wier vonken op sterren leken,
Ik heb van toen af aan me in Uw Gedicht gebaad,
Het groen azuur, waar als een losgeslagen bleke
Dobber een drenkeling soms peinzend ondergaat.
Waar, plotseling het blauw verkleurend, als vervoering
En zachte stuwing in het ochtendgloren groeit,
Sterker dan alcohol, dan lyrische ontroering,
De bittere, rosse gloed van liefde gist en broeit!
| |
| |
Je sais les cieux crevant en éclairs, et les trombes
Et les ressacs et les courants: je sais le soir,
L'Aube exaltée ainsi qu'un peuple de colombes,
Et j'ai vu quelquefois ce que l'homme a cru voir!
J'ai vu le soleil bas, taché d'horreurs mystiques,
Illuminant de longs figements violets,
Pareils à des acteurs de drames très-antiques
Les flots roulant au loin leurs frissons de volets!
J'ai rêvé la nuit verte aux neiges éblouies,
Baiser montant aux yeux des mers avec lenteurs,
La circulation des sèves inouïes,
Et l'éveil jaune et bleu des phosphores chanteurs!
J'ai suivi, des mois pleins, pareille aux vacheries
Hystériques, la houle à l'assaut des récifs,
Sans songer que les pieds lumineux des Maries
Pussent forcer le mufle aux Océans poussifs!
J'ai heurté, savez-vous, d'incroyables Florides
Mêlant aux fleurs des yeux de panthères à peaux
D'hommes! Des arcs-en-ciel tendus comme des brides
Sous l'horizon des mers, à de glauques troupeaux!
J'ai fermenter les marais énormes, nasses
Où pourrit dans les joncs tout un Léviathan!
Des écroulements d'eaux au milieu des bonaces,
Et les lointains vers les gouffres cataractant!
Glaciers, soleils d'argent, flots nacreux, cieux de braises!
Échouages hideux au fond des golfes bruns
Où les serpents géants dévorés des punaises
Choient, des arbres tordus, avec de noirs parfums!
J'aurais voulu montrer aux enfants ces dorades
Du flot bleu, ces poissons d'or, ces poissons chantants.
- Des écumes de fleurs ont bercé mes dérades
Et d'ineffables vents m'ont ailé par instants.
Parfois, martyr lassé des pôles et des zones,
La mer dont le sanglot faisait mon roulis doux
Montait vers moi ses fleurs d'ombre aux ventouses jaunes
Et je restais, ainsi qu'une femme à genoux...
| |
| |
'k Zag bliksemschichten in gebarsten hemels wuiven,
Grondzeeën, hozen en de stroom; ik ken de nacht,
Zonsopgangs hoge vlucht zoals een schare duiven,
En soms heb ik gezien wat de mens te zien dacht!
Ik zag de zon heel laag, getekend met mystieke
Ontzetting schijnen op een paarse zee die stolt,
De golven lijkend op acteurs in zeer antieke
Tragedies, klepperend van verre aangerold!
Ik zag in droom de kus die langzaam tracht te raken
De ogen van de zee, de nacht door sneeuw verdwaasd,
Van 't zingende fosfor het geel en blauw ontwaken,
Het ongehoorde sap dat in zijn omloop raast!
Ik volgde maandenlang de stormloop van der deining
Verdomde hysterie. Wie gelooft dat, opgeschrikt,
de Oceaan, ooit door de lichtende verschijning
Van een Maria, met de muilkorf werd gestrikt?
Fantastisch Florida! Verneemt hoe ik daar ogen
Van pantermensen uit de bloemen kijken wist,
En onder 't oppervlak der zeeën regenbogen
Gespannen als een toom voor blauwe kudden vis!
Ik zag geweldige moerassen gisten, fuiken
Waar rottend in het riet een Leviathan stak!
Ik zag de verten in de afgrond onderduiken,
De ingestorte golf bij plotselinge blak!
Gletschers, zilveren zon, de luchten rose, branding
Van paarlemoer - terwijl een schurftig gekrioel
Van slangen uit de boom valt: walgelijke stranding
Temidden van het vuil der bruine modderpoel!
Ik wilde kinderen graag die paradijzen tonen
Van golven blauw, die vis van goud, zingende vis,
- Mijn vaart op drift geraakt, die schuimbloemen omzomen,
De onuitspreekb're wind die vaak mijn vleugel is.
Soms liet, een martelaar verveeld door pool en tropen,
De zee, waarvan de snik mijn zoete slingering was,
Tot mij haar schaduwbloem met gele zuignap lopen,
Terwijl ik, als een vrouw geknield, toeschouwer was...
| |
| |
Presque île, ballottant sur mes bords les querelles
Et les fientes d'oiseaux clabaudeurs aux yeux blonds.
Et je voguais, lorsqu'à travers mes liens frêles
Des noyés descendaient dormir, à reculons!...
Or moi, bateau perdu sous les cheveux des anses,
Jeté par l'ouragan dans l'éther sans oiseau,
Moi dont les Monitors et les voiliers des Hanses
N'auraient pas repêché la carcasse ivre d'eau;
Libre, fumant, monté de brumes violettes,
Moi qui trouais le ciel rougeoyant comme un mur
Qui porte, confiture exquise aux bons poëtes,
Des lichens de soleil et des morves d'azur;
Qui courais, taché de lunules électriques,
Planche folle, escorté des hippocampes noirs,
Quand les juillets faisaient crouler à coups de triques
Les cieux ultramarins aux ardents entonnoirs;
Moi qui tremblais, sentant geindre à cinquante lieues
Le rut des Béhémots et les Maelstroms épais,
Fileur éternel des immobilités bleues,
Je regrette l'Europe aux anciens parapets!
J'ai vu des archipels sidéraux! et des îles
Dont les cieux délirants sont ouverts au vogueur:
- Est-ce en ces nuits sans fonds que tu dors et t'exiles,
Million d'oiseaux d'or, ô future Vigueur? -
Mais, vrai, j'ai trop pleuré! Les Aubes sont navrantes.
Toute lune est atroce et tout soleil amer:
L'âcre amour m'a gonflé de torpeurs enivrantes.
O que ma quille éclate! O que j'aille à la mer!
Si je désire une eau d'Europe, c'est la flache
Noire et froide où vers le crépuscule embaumé
Un enfant accroupi plein de tristesses, lâche
Un bateau frêle comme un papillon de mai.
Je ne puis plus, baigné de vos langueurs, ô lames,
Enlever leur sillage aux porteurs de cotons,
Ni traverser l'orgueil des drapeaux et des flammes,
Ni nager sous les yeux horribles des pontons.
| |
| |
Schier 'n eiland, kaatsend op mijn boord de ruziekreten
De mest van vogeltroep wier blonde oogbal grijnst,
Zo dobberde ik, terwijl door mijn te zwakke reten
Een moede drenkeling soms daalt, teruggedeinsd.
Welnu een schip gestremd onder het haar van kreken,
Door storm gestuwd in lucht waarin geen vogel was;
- Geen Monitor of Kog zou hebben omgekeken
Naar een van water zo beschonken scheepskarkas; -
Die vrij, smokend, bezet met purperen bliksemschichten,
Mij in de hemel boor, roodachtig als een muur,
Die draag, een lekkernij voor werkelijke dichters,
Als tooi korstmossen van zon en snotslierten azuur;
Die liep, terwijl zwarte zeepaardjes om mij stoeien,
Een dolle kiel, met een snoer van maantjes betraand,
Toen blauwe luchten in de hete trechters vloeien
Met knuppelslagen liet zo menig julimaand;
Die beefde toen ik hoorde op vijftig mijlen kermen
De geile Behemoth en hoe de Maelstrom draait,
Die altijd over 't strak azuur zou blijven zwermen,
Ik denk vol spijt aan 't oud Europa, aan de kaai!
De sterrenarchipel heb ik gezien, het eiland
Waar de waanzinnige lucht de zwerver open wacht;
- In die nacht zonder grond, slaapt gij, verbannen heiland,
Miljoen vogels van goud, o toekomstige Kracht? -
Maar stil, teveel geweend! De ochtend is verlamming,
De maan is steeds te wreed, de zon is steeds te wrang:
Uit bitse liefde zwol extatische verstramming.
O barste mijn kiel! O dat de zee mij vang!
Wenste in Europa ik een water, dan een waar een
Kind op zijn hurken dat boordevol droefheid was,
Een breekbaar bootje als een meivlinder liet varen
In geurige schemering, een zwarte en koude plas.
Ik kan niet meer, gebaad o golven, in uw zwijmen,
De kille trots van vuur en vlaggepracht weerstaan,
De snelle vaart van de katoenklippers verkleinen,
Het angstaanjagend oog van de galei ontgaan.
|
|