De glazen piano
J. Bernlef
Remco Campert schreef in 1950 in het gedicht Ten lessons with Timothy (IV), een jaar nadat de insiders in de jazz versteld hadden gestaan van een nieuwe groep hoofdzakelijk blanke musici: ‘de glazen piano van pappa Tristano’.
Deze groep bestaande uit Lennie Tristano (leider en pianist), Lee Konitz (alt-sax), Warne Marsh (tenor-sax), Denzil Best (drums), Arnold Fishkin (bas) en Billie Bauer (gitaar), maakte voor het grammofoonplatenmerk Capitol een aantal opnamen die zich van alle jazzmuziek die er toen gemaakt werd onderscheidde. Zelfs de titels waren anders dan men gewend was: Digression, Wow, Sax of a kind, Marionette, Croscurrent. Het waren abstracte namen voor muziekstukken die strak werden gespeeld door musici die de klank van hun instrument hadden ontdaan van alle emotionaliteit. De toon van de alt-sax van Lee Konitz was glad en hard, maar zonder de getergdheid van Parker's toon. Warne Marsh speelde veel hoger dan gebruikelijk was op zijn instrument, Billie Bauer gebruikte zijn versterker alleen maar om zijn toon zo dun mogelijk te maken en zo kwam hij van alle jazzgitaristen weer het dichtst bij het geluid van het originele instrument te staan. De drummer en bassist hadden een duidelijk ondergeschikte funktie: zij gaven het ritme aan, zonder verder melodisch mee te doen aan het stuk, zoals dat in de be-bop gebruikelijk was. Pianist Tristano, die ook de meest van deze abstract getitelde stukken schreef, leek inderdaad een glazen piano te bespelen. Zijn solo's bestonden niet uit min of meer ‘sprekende’ van de blaasinstrumenten overgenomen, improvisatielijnen gesteund door de akkoorden van de melodie in de onderhand, zij hadden niets te maken met de nerveuze, van de hak op de tak springende, solo's van b.v. Bud Powell, zij bestonden uit lange aan elkaar geregen frazen van achtste, zestiende of tweeëndertigste noten, die door hun syncopische opeenvolging een spanning opriepen die louter esthetisch leek. De muziek van het sextet werd dan ook meteen als ‘cool’ bestempeld.
Groot succes had het sextet niet bij het publiek, al werden verschillende van haar leden in de bekende poll van het muziekblad Metronome in 1950 tot de beste solisten op hun instrument gekozen. Een van de weinigen die direkt enthousiast was over de groep was de jazz-criticus Leonard Feather, die schreef dat zij de bop-musici tien jaar vooruit was. Nu de be-bop als stijl al weer is opgevolgd door een voorlopig wat vaag genoemde ‘new thing’-muziek kan men vaststellen dat dat, wat sommige opnamen uit 1949 betreft, stellig het geval was. Veel van de musici uit Tristano's groep zijn later, min of meer noodgedwongen, wat aangepaster gaan spelen. Lee Konitz heeft het zelfs tot grote bekendheid gebracht, o.a. bij het orkest van Stan Kenton. Toch zijn de musici elkaar blijven opzoeken en men vindt ze dan ook regelmatig bij elkaar, op platen en in de Five Spot en Half Note, jazzgelegenheden in New York. De enige die de stijl altijd trouw is gebleven is de schepper ervan, Lennie Tristano, en hij heeft hem ontwikkeld tot een heel eigen muziek, die los staat van alle andere vormen van jazz-muziek.
Lennie Tristano werd in 1919 in Chicago geboren. Zijn ogen, die al slecht waren bij de geboorte, werden ten gevolge van mazelen nog slechter. Vanaf zijn negende tot zijn negentiende jaar was hij in een Staats-blindeninstituut. Ondanks dat de omstandigheden daar nu niet bepaald prettig waren - het instituut oefende een ijzeren discipline uit en sommige ‘patiënten’ waren bijkans idioot - wist Tristano zichzelf piano, saxofoon, klarinet en cello te leren. Daarna studeerde hij aan het American Conservatory of Music of Chicago waar hij in drie jaar afstudeerde. Hij stichtte zijn eigen muziekinstituut in New York, dat nu nog bestaat. Daar verzamelden zich in 1949 de musici die zijn muzikale ideeën uitdroegen.
Ik heb hierboven al geprobeerd iets te zeggen over het karakter van de muziek en van de instrumentalisten. In de stukken die in 1949 werden vastgelegd valt allereerst de collectieve improvisatie op die in de be-bop muziek bijna geheel was losgelaten en die nu weer, bijvoorbeeld door de groep van altist Ornette Coleman, is opgenomen.