stroomd door jonge assistenten van pak weg dertig jaren, overkomen van ambitie, met van afgunst samengeknepen monden.
‘It be far from me to question the scientific value of professor Lilienthal's brilliant and scholarly treatise, but I expressed these remarks in the modest hope that they might not be altogether irrelevant and that my criticism - though from a far lesser mind than his - might help to a small degree in furthering our understanding of this phenomenon’, besloot Dr. jur. Anton Null zijn vertoog. Hij was duidelijk uitgeput, had zijn spreektijd met drie minuten overschreden en was er niet in geslaagd de onstuitbare gang van het debat ook maar enigszins van richting te doen veranderen. Drie jaar later zou hij een gasthoogleraarschap in Syrië aanvaarden. De Finse afgevaardigde haastte zich nu om de inhoud van zijn in gestencilde vorm verspreide onderzoek nog eens auditief mee te delen. Wat zou hij zich zorgen maken, in het land der duizend meren was slechts één hoogleraar in de betreffende tak van kennis en dat was niemand meer of minder dan de spreker, een man zo voorkomend, zo vriendelijk, gul en innemend als een sterfelijk mens hooguit één week van het jaar kan zijn. Hans rilde bij de gedachte aan de andere eenenvijftig.
Ontspanning, vertier, verstrooiing, vrije tijdsbesteding, dat hebben we nodig, dacht Hans van Wageningen. Het hele jaar sloven als een karrepaard en nu de bloemetjes buiten. Mee met de dames! Is een man minder dan een vrouw, omdat hij toevallig anders gebouwd is? Dat is trouwens nog maar de vraag, de eerste foetale weken, o paradijselijke tijd, vrij van zorgen/warm geborgen, zit het bij alle mensenkinderen hetzelfde.
Voor de derde congresdag stond een delightful trip op het program for the ladies: ‘a glimpse of charming villages and vineyards highlighted by a brief visit to “La Commanderie de Compesières” and, het kon gewoon niet op, gastvrij volk, levensgenieters, a visit to a wine cellar’. Hij voldeed zijn registratie-fee, negeerde luchthartig de niet te verbazen blik van de receptionist en vervoegde zich tijdig te bestemder plaatse.
Gewoon in de bus gaan zitten, niet op de voorste, niet op de achterste, maar op een gemiddelde, egalitaire, geëmancipeerde bank. Iedereen recht in de ogen kijken, brutaalweg medepassagier uit de jas helpen. Goed werk Van Wageningen!
De gids begon haar explicaties met een welkomstwoord in het frans: ‘Soyez les bienvenu(e?)s, mesdames et - angstzweet? gêne?, niet bij Hans - monsieur’. Hij redde zich wel, gaf zijn buurvrouw vuur met vaste hand en keek belangstellend door de zonwerende panoramische ruit: banken, juweliers, horlogers, banken, beauty-parlors, voor elke deur een zilvergrijze Rolls, gelukzaligheid van Tunesische diplomaten-vrouwen bij de bio-estheticien.
Daar was het weer, terwijl hij toch alleen maar naar buiten hoefde te kijken, indrukken naar zich toe hoefde te laten komen: ‘En geeneen die zijn handen uit zijn mouwen steekt voor een eerlijke hap brood’. Oude en jonge Genevers, allemaal neutjes, parasieten van parasieten. Ergens in Swazi stond nu een arme boer zijn laatste rijstkorrel af aan de rovende legers van een stelende dictator die er zijn beulsknechten van naar Zwitserland stuurde met Rolls, Helena Rubinstein en een mauve poedel met kanker aan het scrotum. En als luizen in die minkpels zaten daar de Zwitserse unterkellners achter hun Liebfraumilch.
De bus liet Genève, Klein Sacconex, Groot Sacconex links achter zich en wendde zich vierbaans naar Lausanne. ‘Daar wil ik voor geen geld naar toe, niet naar Lausanne’ dacht Hans van Wageningen.
‘You like Swiss’, vroeg een wat oudere vrouw, een Turkse zoals bleek, in een ruim gesneden jurk met een verschoten blauwe windjekker erover, waarmee bewezen was dat Turkish delight enkel maar snoepgoed is. ‘Yes and no’, antwoordde Hans. Dat was wat mager. ‘It all depends. Sometimes yes and sometimes no. By the way, may I introduce myself?’. Mme Ataran, ze was het zelf, de zwijgzame heldin, de vrouw die alles offerde voor kinderschaar en wetenschap. Hij had veel aan haar gedacht, voor hij haar nog kende, bij het zien van Mr. Ataran, de leproos, een schol aangevreten door een haai zonder eetlust, een gnoom, uitsluitend aanvaard als menselijk schepsel omdat men onder beschaafde mensen verkeerde die alweer half vergeten waren hoe God's evenbeeld er eigenlijk uitziet, alleen geaccepteerd als wetenschapsbeoefenaar omdat hij er een strikt zwijgen toedeed. ‘So you are missis Ataran!’, zie hij met blijde verrassing. Ze scheen er niet onder te lijden. ‘Yes, I am missis Ataran’. En dat was dat.
De bus was geklimatiseerd, air-conditioned, de lucht werd er slechts onder strenge voorwaarden in toegelaten. Hans voelde het aan zijn handen die klam, zijn haren die slap en zijn overhemd dat vochtig werd. Een dunne angst; de zuurstof in het Vrije Westen raakt langzaam aan op, de kunst-