wat de huidige organisatie van de samenleving onmogelijk zou maken.
Dat is natuurlijk generaliseren en een zwart-wit beschrijving, hetgeen groot onrecht doet aan ‘duizenden plichtsgetrouwe arbeiders die dagelijks conscientieus hun vaak eentonige plicht doen’; ook wordt door deze opvatting onrecht aangedaan aan de ‘in felle concurrentie staande manager die tezamen met zijn bedrijfsgenoten zich verantwoordelijk voelt voor zijn produkt of voor zijn dienstverlening’.
Verder zijn er overgeërfde aandeelhouders van besloten vennootschappen, die van jaar tot jaar fantastische dividenden toucheren, terwijl toch al de nominale investering in Nederland in goed zes jaar is terugverdiend. Goed, zal men zeggen, er zijn machtsposities in verkopersmarkten, van waren, diensten, arbeidskrachten en prijsregelingen, maar de maatschappij onderkent de zelfzucht als een ondeugd, strijdt er tegen met wetgeving en waardeert de deugd der rechtschapenheid. Daar gaat het nu precies over. Er bestaan van ouds ethische normen. Die normen komen er niet veel meer op aan, omdat ze grotendeels steunden op een relatie tot de eeuwigheid, waar men nu niet meer mee moet aankomen. Omdat die normen zo veilig leken, wordt de werkelijkheid zoveel mogelijk voorgesteld als in overeenstemming met die normen, maar daarmede wordt de werkelijkheid vertekend; in de werkelijkheid verscheuren de meesten elkaar, als ze de kans krijgen, op de aandeel-houdersvergadering, in de fabriek, op straat en in de politiek. Dat er een paar vegetariërs tussen zitten, vermindert het verscheurende karakter van het geheel niet. De zoetsappigheid van personeelsadvertenties (de bakker die zo gelukkig was geworden bij Hoogovens - herkent ge U zelf in hem - het is bij de beesten af) en de fraaie volzinnen ‘niet in het belang van onze aandeelhouders’, ‘belangrijke bijdrage aan de deviezenvoorraad des lands’, ‘continuiteit van de werkgelegenheid’ zijn uitsluitend comediantenkreten in verband met de krappe arbeidsmarkt of de conjunctuur. Maar evengoed werkt dit voortdurend building aan het image (zelfs met t.v. spots om in de miserabele vaktaal te blijven) op den duur op het grote publiek. Omdat zulks hier en daar wel wordt begrepen, wordt door sommigen, vooral via de t.v., voor tegendruk gezorgd, gelukkig en goddank. Er wordt door de
ondernemingen veel geld verdiend en dit geld wordt voor een belangrijk deel besteed aan de expansie van de ondernemingen. Dat is geen schande, maar inhaerent aan de existentie. Nu de winstmarges per eenheid produkt wat minder zijn geworden (in een aantal gevallen althans) hebben de ondernemingen de traditie van het vertekende beeld voortgezet omdat daarmede de winstuitkeringen aan de kapitaalverstrekkers gedrukt kunnen worden. Bij de vakbonden moeten ze er niet mee aankomen, zelfs niet wanneer het argument terecht wordt gebruikt. Er is door de conjuncturele ontwikkeling verdere vertekening opgetreden, waaraan de meesten zelf geloven en waardoor, dankzij de built images, de openbare mening nog zwicht ook. Als er aan de hand van dit vertekend ondernemingsbeeld dan een soort conjuncturele politiek moet worden gevoerd, is het geen wonder als we over een halfjaar in een recessie zitten, want op onwezenlijke voorstellingen kan nooit iets concreets worden gebaseerd.
De monetaire inflatie schijnt gepaard te gaan met een begrippen-inflatie, waarbij vooral moet worden vermeden ‘to call a spade a spade’ - de onderneming is iets fijns, behalve wanneer de fusie aan de orde komt. Dan blijkt ineens de levensvaatbaarheid der delen betrekkelijk gering te zijn, dan blijkt ineens de markt zoveel wijder te zijn in E.E.G.-verband, dan is de consideratie voor de werknemers plotseling tot ware verhoudingen teruggebracht, want àls ze al worden ingelicht, dan geschiedt dat toch pas op het laatste moment en zeker zonder dat er iemand een zegje heeft. Ze kunnen weggaan, als het ze niet past. Wie gaan er echter weg? Juist degenen, die weinig binding met werk en bedrijf hebben, de andere ‘pikken’ het wel weer en realiseren zich dat heel het fraai verhaal van bedrijfsgenootschap, een ander onderdeel is van de vertekening.
Waar de onderneming macht heeft en de dienst kan uitmaken, is zij krachtens haar aard genadeloos. Waar zij moet oppassen, camoufleert zij haar aard. Dat is gewoon een kwestie van verstandig commerciëel optreden. Het verschijnsel neemt langzamerhand zulke vormen aan, dat het tijd werd even te zeggen, dat niet iedereen het allemaal zonder meer slikt. De vakbeweging, die een eigen soort moeilijkheden heeft tijdens de hausse, voelt zich blijkbaar niet geroepen aan deze ontwikkeling iets anders te doen dan het stellen van hogere eisen. Het fenomeen was niet dat een werkgeversorganisatie zo liberaal was een vakbondsbestuurder als spreker te vragen. Het fenomeen was dat deze bestuurder die uitnodiging áánnam. Hij begroef daarmede weliswaar de klassenstrijd, maar hij trok ook een lijntje in het idyllisch tafereeltje van the big happy family der onderneming. Dat is - laten we duidelijk zijn - grote flauwe kul.