teiten. Het ging om een opvoering van ‘Labyrinth’, een soort modern Gesammtkunstwerk, in het kader van het Holland Festival.
Het merkwaardige van dit verslag is dat men de indruk krijgt dat alle werkelijk belangrijke mensen, zij die het zouden moeten uitvoeren (Concertgebouworkest, de dirigent Ernest Bour, Sonia Gaskell, Haanstra) en zij die het zouden moeten betalen (de kereltjes van de regering) enthousiast zijn of op zijn minst positief. De kwade hond echter is de meneer, die onmisbaar schijnt te zijn voor de organisatie, Peter Diamand. De lange lijst van telefoontjes, brieven, vergaderingen, maken duidelijk dat deze Hollandse Diaghileff het project gesaboteerd heeft.
Er is natuurlijk niets tegen wanneer zo'n man nee zegt, daar is ie voor. Maar het pesterig afhouden, Schat eerst hoop geven zodat deze tijd noch moeite spaart om begrotingen op te stellen, dirigenten aan te zoeken, overleg te plegen met dansers, musici, filmers, anderhalf jaar lang, is als een nachtmerrie waarin de kaften van boeken een eigen leven gaan leiden, het verdommend om ons die de boeken willen lezen een blik op de inhoud te gunnen. De tussenhandelaren, de impressario's uitgevers, dompteurs, profiteurs, met de waan: als mijn sterke arm het wil...
En wat schrijft nu Het Parool, dat er toch al zo'n graag handje van heeft om verzakt-vaderlijk het ietwat radicalere standpunt van Vrij Nederland af te vallen met zinnen als ‘wij hebben geen behoefte aan linkse rellen’ (Het Parool, de krant die zoveel papier om zijn Kronkel doet)?
‘Onze muziekredacteur’ tekent aan dat het toch wel een kostbare onderneming is, ‘waarover ook andere meningen bestaan dan die van de genoemde deskundigen’.
(Dit slaat op de uiterst lovende attesten van Kees van Baaren, Pierre Boulez en Ernest Bour. Van wie die andere meningen zijn vermeldt onze muziekredacteur niet. Men mag driemaal raden.)
En dan heeft onze muziekredacteur de onbeschaamdheid om Peter Schat c.s. tot geduld te manen, met de verwijzing naar Matthijs Vermeulens tweede symphonie, die 33 jaar moest wachten op uitvoering. Van Delden schrikt kennelijk zelf van dit voorbeeld, een wandaad vergoelijken met verwijzing naar een grotere wandaaad; ‘dat was natuurlijk buitensporig laat’. Bovendien is niet aannemelijk dat Vermeulen al die 33 jaar aan het lijntje gehouden werd. De allermodernste muziek, beeldende kunst en ten dele zelfs literatuur heeft dit gemeen met wetenschap dat ze zo snel mogelijk gepubliceerd, tot klinken gebracht of op andere maniet toegankelijk gemaakt moet worden. Dat is misschien een zwakheid van die moderne kunst, maar geen van de nieuwe werken is los te denken van de koortsachtig snelle ontwikkeling, het voortbouwen op de resultaten van anderen, het intense internationaal contact. Wanneer Labyrinth niet binnen afzienbare tijd wordt uitgevoerd verschaalt een deel van de ontdekkingswaarde. Wat zegt het ons nu dat Leonardo da Vinci eeuwen vóór de officiële wetenschap al inzicht had in de aard der fossielen? Zijn notities daarover werden pas bekend nadat de officiële wetenschap het al lang ontdekt had. Nu is hun waarde hoogstens anecdotisch, biografisch, voor de wetenschap nihil.
Het Parool is zo verstandig om voor jazz een aparte medewerker uit te kiezen. Stel je voor wat Van Delden dáár van zou maken. Het zou zinvol zijn - om de herhaling van een tragedie als van Prange te voorkomen - dat voor de modernste muzieken eveneens een aparte deskundige werd aangetrokken. Maar ik zie het nog niet gebeuren. Van Delden acht zich immers - zoals iedereen aan de klank van zijn rancune kan waarnemen - zelf een modern componist, voluit bevoegd tot oordelen over zijns gelijken en minderen.