| |
| |
| |
Skandinavisch kwartier
N. Scheepmaker
Er zijn nog wel degelijk Lappen in Lapland, zoals je in Nederland nog Volendammers kan tegenkomen als je de moeite neemt naar Volendam te gaan of een uitwedstrijd van de wijdbroeken te bezoeken. In Karasjok staat een Lappenkerkje, te groot voor de winter als er geen muggen en geen toeristen zijn, te klein in de zomer als de toeristen, in kampeerkleding, met het dolkmes op de heup, tot op de houten stoep van de kerk staan. Binnen is het halfdonker, in het voorportaal dat ook vol staat dringt het zonlicht al helderder door en beginnen de eerste muggen al hinderlijk te worden, en wie buiten staat moet net als Tati in Jour de fête, eerbiedig zwijgend vanwege de aan de gang zijnde kerkdienst maar inwendig vloekend en tierend, de muggen van zich afslaan. In het voorportaal zitten merendeels toeristen, op banken langs de wand: zij zien niet veel van wat er binnen gebeurt, maar net genoeg om met het getij mee op te staan en weer te gaan zitten met de gelovigen in de buik van de kerk. Aan de binneningang staan twee kleine Lapse meisjes geposteerd, correct in klederdracht, als een folkloristische afsluiting of misschien als een nietdwingende drempel om de stroom toeristen te keren. De zondagse kleding van de Lapse vrouwen moet kennelijk aan vier voorwaarden voldoen: op het hoofd een hoge rode muts, een rode kraag, een omslagdoek van willekeurige kleur met franje (wit, rose, geel, bont), en een brede rode zoom onder aan de jurk, die zelf kennelijk elke kleur mag hebben. Zwart of blauw, vaak verschoten fluweel, zwart lakense stof, ook een ordinair bloemenstofje van de HEMA, als die rode zoom er maar aan zit. De gemeente wordt voorgegaan door een Noorse geestelijke, die vanaf de kansel zin voor zin zijn preek uitspreekt, die weer zin voor zin à la Billy Graham vertaald wordt door een geletterde Lap. De
predikant heeft het lichtelijk galmende dat wij zo goed kennen, de vertalende Lap vertaalt op een dreun, soms haperend, even nadenkend, waardoor het iets krijgt van een kruisverhoor. Het valt me op dat de Lap langer van stof is (geestige woordspeling) dan de Noorse predikant. Aannemend dat hij niet na iedere zin zegt: ‘Meneer de dominee zegt dat...’, moet de conclusie wel luiden dat het Laps een uitvoeriger taal is dan het Noors. Als vanaf de kansel gezegd wordt (ik noteer het zoals ik het hoor of interpreteer) Siekt den Mensen (wat achteraf gezien blijkens Van Goors klein Noors woordenboek nooit gezegd kan zijn), antwoordt de Lapse nazanger met een zin van zeven lettergrepen, - q.e.d. De predikant is kennelijk een vriendelijk man, want plotseling komt hij, zo te horen nog tijdens de dienst (misschien is hij even de ‘vierde man’ die zich wat kan gaan vertreden), naar buiten om wat zon in te slurpen, en ook na afloop van de dienst begeeft hij zich onder het volk, in zijn klederdracht toch weer fel afstekend tegen de klederdracht van de Lappen en de niet-klederdracht van de toeristen. Voor het kerkje staan welgeteld negentien auto's, niet alleen van de toeristen overigens, ook menige Lap stapt in een auto en begeeft zich naar huis. Een merkwaardig gezicht. Het doet denken aan onze frustrerende Sinterklaasoptochten, met Zwarte Pieten in kostuum op scooters en achter autosturen. Het feit dat dit geen optocht is maar de gewone gang van zaken, maakt het alleen nog maar frustrerender.
Afdalend, god mag weten waar in Skandinavië, - Noorwegen, Finland, Zweden, een van de drie in ieder geval en behoorlijk hoog dat staat wel vast, - verdichtte het verkeer zich plotseling tot een file, todat we tenslotte stapvoets op een kruispunt af kropen. Wat was er aan de hand? Een ongeluk kennelijk, er stonden al wat auto's bochelig half van de weg af om het schouwspel gade te slaan (hun inwoners), en midden op het kruispunt lag iets waar blijkbaar omheen gereden moest worden. Niet het slachtoffer zelf, want even naar links kijkend zag ik haar zitten, langs de kant van de weg, ondersteund door een man. Een vrouw van middelbare leeftijd zo te zien, het gezicht rood van het bloed. Of niet? Waar iedereen met een wijde, behoedzame boog omheen reed was namelijk een rode inktvlek van bramen of frambozen, daar wil ik af zijn, en voor de gemoedsrust was het dus beter te bedenken dat de vrouw, aangereden door een auto, voorover met haar gezicht in de bramencompote was gevallen. De auto die voor me kroop nam een manmoedig besluit en reed, ook uit veiligheidsoverwegingen, in tegenstelling tot zijn voorganger, dwars door de mozaïek van frambozen heen, een voorbeeld dat ik ook maar volgde, want het is overdreven te denken dat zo'n vrouw, na het
| |
| |
gezicht wat gebet te hebben, al die vruchtjes weer zou gaan oprapen om niet met lege handen thuis te komen. Het emmertje zag ik niet. Het was ons al opgevallen dat zoveel mensen, soms fietsend, maar meestal lopend, een meestal geel plastic emmertje in de hand hadden.
Jongens en meisjes, oude mensen, autobezitters die even uitgestapt waren, allemaal droegen ze als in een fakkeloptocht zo'n emmertje mee, kennelijk een reclamegeschenk van OMO of iets dergelijks, want het zal je gedacht zijn hoeveel van die vertrouwde Nederlandse merknamen in Finland e.o. even gewoon zijn als bij ons. Weldra begrepen we de functie van die emmertjes, want men begaf zich ermee terzijde van de weg, tussen de struiken, en deponeerde er kennelijke vruchtjes in die tevoren waren geplukt. Men zal dan ook begrijpen met hoeveel ontroering we, thuisgekomen, in een Nederlandse krant het berichtje lazen dat de titel droeg: Beer kreeg emmertje om zijn nek: ‘Bij Vadsö, in Noorwegen, loopt sinds gisteren een beer rond met een emmer rond zijn nek. Deze emmer werd er om gehangen door de 60-jarige bramenplukker Klemet Berglund, die door de beer werd verrast en in zijn verbouwereerdheid niets beters wist te bedenken’. Voor de gewone man een bericht dat volledig genoeg is. Hij ziet het voor zich, een bruine beer met een emmertje om zijn nek. Maar ik (dat is het voordeel als je er zelf geweest bent, je voorstellingsvermogen is in staat ook de details aan te vullen) zie meer: ‘Beer kreeg geel emmertje om zijn nek’.
Steinkjer is een klein Noors stadje met een verrassend mondain Grand Hotell, met twee l's, want zo willen ze dat in Noorwegen: Drikk sapp, zeggen de reclames, een eenvoudige opwekking om sap te drinken, maar een buitenkansje voor de lettergieters, die dankzij die oneconomische dubbele medeklinkers een goede boterham in Noorwegen hebben. Trouwens, nu we het er toch over hebben: ze schijnen het er ook niet helemaal over eens te zijn of ze de ‘w’ nu wel hebben of niet. Als je naar de WC wil, moet je je niet laten afschrikken door de verwijzing ‘VC’, maar anderzijds zag ik ergens de naam ‘Wiktor Christiansen’ geannonceerd; een snob misschien. Het zal allemaal wel iets te maken hebben met de vele verschillende dialecten die er in Noorwegen gesproken worden, en de variatie aan ‘officiële talen’. In Facts about Norway, een uitgave van Aftenposten, lees ik dat het Noors nauw verwant is aan de andere Skandinavische talen, en in mindere mate ook aan het Engels, Nederlands en Duits. Tot aan het einde van de 19e eeuw was er slechts één officiële taal, riksmål, later bokmål genoemd, die sterk beïnvloed was door het Deens. Omstreeks 1850 werd een nieuwe taal gecreëerd, toen landsmål genoemd, imniddels bekend als nynorsk, die op de dialecten was gebaseerd. Bokmål en nynorsk hebben nu gelijke rechten, op school en in officieel gebruik, maar er wordt druk gediscussieerd over de vraag of beide talen moeten worden samengesmolten tot één taal, het samnorsk, of dat men het beter op zijn beloop kan laten tot er
gaandeweg een algemeen taalgebruik is gegroeid. Problemen genoeg dus, wat de Noren inmiddels er niet van heeft weerhouden Nobelprijswinnars als Bjørnson, Hamsun en Sigrid Undset voort te brengen, om nog maar te zwijgen van Ibsen. Wij kunnen daar literatoren tegenover stellen die er niet voor onder doen (Multatuli, Couperus, Vestdijk), maar omdat het Hans Martin en Willy Corsari zijn die de vitrines van de boekhandels overbevolken, zal onze literaire kracht wel nooit in Noorwegen bekend raken. Hoe zou het toch komen dat wij wel Hamsun en Undset en Ibsen kennen, maar niet hun Corsari's en Martins, terwijl zij omgekeerd van Vestdijk en Couperus geen flauw benul hebben? Zouden wij een beter ontwikkeld smaakgevoel hebben? Of vergeet ik nu Gulbranssen, met zijn eeuwig zingende bossen, louter omdat Aftenposten de goede smaak heeft gehad hem niet te vermelden in het hoofdstukje ‘Literatuur’, ofschoon de uitvinder van de kaasschaaf (Bjørklund) wel wordt genoemd?
Om op Steinkjer terug te komen: voor het hotell stonden jongetjes met opschrijfboekjes de autonummers te noteren. Dit is een wijdverbreide sport in Noorwegen. Het zal hier ook nog wel beoefend worden, maar toch niet zo intensief meer, dacht ik, als in
| |
| |
| |
Leo Vroman
September
Naar school terug vind ik drie erge
klappen; na wolken, zon en water
en watervallen in de bergen
eerst: die gevangenis weer in,
dan: de zomer nog weten in het begin,
en dat zielig vergeten later.
mijn jeugd, toen er zelfs nog jongens waren die domweg alle nummers opschreven, ook de Noordhollanse (G), terwijl ik al snel het stadium van de verre provincies (A was Groningen, B Friesland, D Drente, K Zeeland en P Limburg) had overgeslagen en me volledig concentreerde op de buitenlanders. Had je een dag met Irak erbij, dan voelde je je even voldaan als een sportvisser die thuiskomt met een snoekbaars. De jongetjes in Steinkjer hadden hun hobby uitgebreid en vervolmaakt. Zij noteerden niet alleen het buitenlandse nummer en waren daarmee tevreden, nee, zij eisten ook nog je handtekening met plaats en land van inwoning, en bovendien vroegen ze in onberispelijk Engels of je ook Nederlandse muntstukken had. Die hadden we wel. Het aardige van de jongetjes was, dat zij met gelijke munt terugbetaalden. We gaven een van hen een bruin-koperen stuiver en kregen er een bruin Noors geval voor terug. Toen we een ander (een allervriendelijkst jongetje, dat ‘thank you’ zei en als extra dank even over je hand streek) een dubbeltje gaven, stak hij de bronzen tegenwaarde die hij al in zijn hand had schielijk weg en kwam met een (ongeveer) gelijkwaardig Noors zilveren muntstukje voor de dag.
Oslo is een fijne stad, vooral als de zon schijnt. De Karl Johans Gate is een soort Champs Elysées die iedere stad, bij voorbeeld Amsterdam, Oslo mag benijden: een breed trottoir langs winkels, bioscopen en juweliers, daarnaast de weg, dan in het midden park met terrasjes, duiven etcetera, verder overstekend weer de weg en dan weer een trottoir langs de huizen. Ideaal dus voor de zogenaamde pantoffelparade, al zie je vooral aan de meisjes geen pantoffels af. Soft ice, - de ijstop van de hoorn ingedoopt in chocoladevlokken of nootschilfers, - druk verkeer en een jazzorkestje dat ongehinderd door de politie 's avonds veel volk om zich heen verzamelt dat grif geld stort in de pet waarmee wordt rondgegaan. Toch kan het gebeuren dat je, op het station, een hotelletje/pension krijgt aanbevolen, dat geleid door twee tuttige dames een grote kamer weet te bieden, echter zonder water, althans stromend water. Maar kapsones genoeg! Bij het bed hangt een gedrukt pamflet: ‘WAIT A MOMENT! 1. Don't sit on the bed. 2. Remove the bed cloth. 3. Put it properly together. 3. A wrinkled cover spoils the bed. 5. Sundays and Holydays each make up their own bed’. - Elders in de kamer hangen de ‘Rules for Fridheim pensjonat’: ‘THESE RULES ARE TO BE FOLLOWED BY EVERYONE. 1. Be modest, selfcritical and selfcontrolled. 2. Keep your things in order, and be careful with the furniture. 3. Put in the loft all you do not need. 4. It is forbidden to sit in the window. Be careful with the curtains. 5. The radio must not be too loud (er stond geen radio). Enz. Op de WC hing, in een mooie, zelfgemaakte collage met Donald Ducks van Walt Disney, de opwekking: ‘Wilt u de WC achterlaten zoals u hem gevonden hebt!’ Dat was niet moeilijk, in het
centrum van Oslo, want het was een plee, met zo'n houten deksel erop, alles viel van twee hoog naar de begane grond, het woord begane in dit verband, naar ik aanneem, niet al te letterlijk te nemen.
Een Duitser, wiens voorruit twee maal was gebroken, dus hij had wel enige reden tot verbittering, stond breeduit te vertellen over zijn ervaringen in Finland, omringd door andere Duitsers die moesten wachten op de veerpont. ‘Finnen zijn uitzuigers en geldkloppers, typisch Slaven,’ zei hij. ‘Want,’ voegde hij er aan toe, ‘Finnen zijn geen Skandinaviërs zoals u weet, maar verwant aan de Hongaren - daran sehen Sie dass ich nicht lüge!’ Geen sterke truc, om met Hongaren het slavendom van de Finnen te bewijzen, maar enfin. Dat Finnen uitzuigers zijn lijkt me onwaarschijnlijk, ik heb er niets van gemerkt, maar die Duitser is vermoedelijk in de war geraakt door de hoge waarde van de Finse Mark. In een Duitse krant zag ik een statistiekje waaruit bleek dat de Mark, wiens waarde in Duitsland zelf op 100% was gesteld, in de meeste Europese landen ‘meer waard’ was, rekening houdend met allerlei prijzen en kosten. In Spanje of Portugal (ik ben het vergeten) bleek de Mark het meest ‘waard’ te zijn, op
| |
| |
de tweede plaats kwam Joegoslavië, en op de derde plaats... Nederland. Aan de andere kant waren er maar twee landen waar de Duitse Mark minder waard was: Zwitserland in de eerste plaats, vlak daaronder: Finland! Ik heb niet veel van Finland gezien, maar met een klein landje, gebukt onder oorlogsschattingen te betalen aan Rusland in het achterhoofd, verraste de welvaart in vergelijking met Noord-Noorwegen me toch wel. Je merkt het aan kleine dingen, bijvoorbeeld de sluiting van de WC's. Het duurde twee dagen voordat ik in de gaten had hoe men zich op die kamertjes van de buitenwereld afsloot. Er waren namelijk geen haakjes of draaiknopjes, maar omdat je vaak hoort over naaktzwemmen in dat soort landen en gemengd saunabaden, dacht ik dat ze het te preuts en kinderachtig vonden om jezelf op de WC op te sluiten, totdat ik tenslotte in een pension ontdekte hoe het moest. De deurknop ontsloot de deur als je hem naar beneden drukte, maar sloot de deur als je hem omhoog haalde. Een detail. Zo zijn er, in Skandinavië, meer details die duidelijk maken dat het levensniveau er hoger ligt dan hier. In de cafetaria's staan van die binnenhuisarchitectuurtafels, die wij alleen in Goed Wonen-winkels kunnen kopen als we goed bij kas zijn. Daar zet je er gewoon je glas melk op, om kringen te maken, en voor de ramen hangen tentoonstellingsgordijnen. Bij de kruidenierswinkel krijg je (soms) inplaats van een papieren boodschappentas een van plastic mee, met plastic sluiting, en de papieren drinkbekertjes hebben uitvouwbare oortjes, zodat je je vingers niet hoeft te branden aan de hete koffie. Details, maar zo zijn er vele. Ivalo is een klein Fins plaatsje, met de omgeving mee 3000 inwoners, maar het telt enkele Banken, een apotheek, een zeer goed hotel. vier universele zelfbedieningszaken, een postkantoor, een goed kledingmagazijn, een fotohandel, een garage die
in een half uur je band plakt, een speelhol met automaten, verschillende café's en cafetaria's, twee parfumerieën en een sjieke bloemenzaak. Toegegeven, behalve die 3000 inwoners komen er 's zomers ook vrij veel toeristen, maar het staat er dan toch maar allemaal.
In Finland kregen we eindelijk de kans het grote raadsel op te lossen dat ons al jaren bezighoudt, maar dat noch door Het Vaderland, noch door De Volkskrant ontsluierd kon worden. Beide kranten hebben gemeen dat zij de strip van Moem publiceren. Moem is een unieke figuur, een dichterlijke strip, die zijn gelijke niet heeft, maar de laatste jaren is hij oninteressant geworden. De tekeningen zijn niet zo subtiel meer als vroeger, en vooral de tekst is die poëtische flavour kwijt die Moem zo hartveroverend maakte. De reden was na enig speurwerk niet moeilijk te ontdekken. De eerste Moems werden getekend en geschreven door de Finse Tove Jansson, maar tegenwoordig wordt dat gedaan door haar broer Lars Jansson, wiens handtekening, typerend genoeg, veel groter de tekeningen siert dan vroeger bij Tove het geval was. In Finland kan je wel overal ‘Moem-boeken’ kopen, voornamelijk tekst, doorschoten met tekeningen, maar ook enkele bijzonder mooie en aardige boeken waarin de tekeningen centraal staan, naast de rijmende tekst. Al die boeken zijn van Tove, die ongeveer Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp in één persoon verenigt. Van broertje Lars zie je geen tot boeken gestolde Moem-afleveringen. Dat komt, zo vertelde de dame in de Finse boekhandel ons, omdat Tove geen zin meer heeft in het dagelijkse slavenwerk van de strip en zich liever concentreert op het beklijvender werk. Lars mag op haar aanvangssnelheid met zijn pseudo-Moem, zijn pseudo-Hoedje en hoe ze allemaal nog meer mogen heten, de eenmaal verworven markt bezet blijven houden.
|
|