‘Waar moet u heen, dame?’
‘Ik moet die kant op, - de andere kant.’ Een dikke laag poeder had haar gezicht de kleur van licht steen gegeven.
‘Ik rijd vooruit, dame.’
De chauffeur wilde de deur dicht doen, maar de vrouw ging bijtijds op de onderste tree van de ingang staan.
‘Maar als ik die kant op wil gaan, is dat dan dezelfde bus als die de andere kant op gaat? Of is het een andere bus?’
‘Dezelfde bus, dame.’
‘Welk nummer is dat dan?’
De chauffeur liet de deur sissen en dit keer sprong de dame geschrokken naar buiten. De dingetjes op haar hoofd glinsterden.
Tegenover ons schudde een gescheiden vrouw haar hoofd: ‘Afschuwlijk, zo onbeschoft als die chauffeurs zijn.’
Haar vriendin knikte.
‘Als ik jou eerder had ontmoet...’ hernam ze haar verhaal.
Achterin de bus begon een man jolige liedjes te zingen.
Alle deuren van de bloemenwinkel stonden open. We slenterden naar binnen, langs de bloemen en planten, groene struiken in een pot. Er was niemand. Het duurde een tijdje voordat we zagen dat namaak planten en echte door elkaar stonden, ze waren bijna niet uit elkaar te houden. We betastten de groene namaakbladeren. Plastic? Een hond blafte ergens in de warme verte. Een plastic hond misschien, een blaf van plastic.
‘Come right in!’ zei een stem van achter.
Achter stond een spichtig blond meisje aan een tafel fruitmanden op te maken, allemaal precies even groot, met precies even veel fruit en krullende groene papiersnippers eronder en er tussen.
‘Hi! Willen jullie fruit? Wil je een peer? Een appel? Sinaasappel? Neem maar wat, toe maar, neem wat je wil. You're perfectly welcome.’
We namen elk een appel. Kanjers waren het, geselecteerd, puntgaaf fruit.
‘Ik moet er nog 158 doen,’ zei ze, met een ruk van haar hoofd naar de manden die ze al had gedaan.
‘Doe je dat elke dag?’
‘Elke dag. We verkopen ze aan hotels, weet je, - ze zetten ze voor de mensen neer in de kamers. Wil je wel geloven dat het vervelend wordt?’
En ze had niet eens een radio bij zich staan.
‘Waar komen jullie vandaan? Holland? Ik heb een vriend gehad die in Holland was geweest. Een vriend van mijn broer, na de oorlog, weet je... In Holland of in Duitsland, ik weet het al niet meer. Wat vind je van Miami? Wat? Warm? Ja, de mensen komen hier omdat ze denken dat het hier warm is! Warm! Ze weten niet waar ze het over hebben! De meeste mensen willen het niet geloven, maar 's winters is het hier in de winkel om te bevriezen! En de tocht! Ik heb het de hele dag steenkoud! Mijn voeten! Ik kan ze gewoon niet warm krijgen! En als het hier warm wordt dan wordt het zo heet dat het niet uit te houden is!’
Ze schoof een verpakte fruitmand opzij. Zonder er naar te kijken haalde ze een leeg mandje naar zich toe, haar vingers namen het fruit een voor een automatisch op volgorde uit de kisten. Ze zuchtte en moest lachen om haar zuchten. ‘Ja,’ zei ze.
‘Zou een tocht naar de Everglades de moeite waard zijn?’ vroeg ik.
‘De Everglades? Je gaat er heen en wat krijg je te zien? Krokodillen. Slangen. Wie wil er nou een paar smerige krokodillen zien? En slangen? Wat mij betreft: strictly for the birds.’
‘Doen jullie aan sport?’ vroeg ze twee manden later. ‘Ik hou van alle buitensport... zwemmen, snorkelen. Zwemmen jullie?’
Ze plooide het doorschijnend papier, zodat er een opstaande vouw overbleef die ze met cellofaanpapier vasthechtte.
Daarna ging er een strik omheen, die de mand in twee tellen een vrolijk aanzien gaf.
‘Mijn zuster verwacht een baby,’ vertelde ze. ‘De vierde. Maar deze keer wil ze een jongen. Ze heeft al drie meisjes. Drie meisjes! En bijna even oud! Niet dat ze niet van meisjes houdt. Het kon haar nooit wat schelen wat ze kreeg, ze dacht er gewoon niet over na... en meisjes zijn eigenlijk leuker, dat vond zij ook, tenminste...’ Haar stem droomde weg, haar vingers werkten door, schoven een voltooide mand bij de anderen. ‘Maar dit keer wil ze een jongen hebben... gewoon, voor de verandering.’
We bedankten haar voor de appels.
‘You're perfectly welcome’, zei ze.
Omdat we ons 's avonds verveelden liepen we het op zijn minst monumentale Everglade Hotel binnen. Niemand deed ons iets. Een man droeg een koffer. De grootte van de hal maakte een dwerg van hem, hij verdiende niet beter. We gingen de lift binnen en drukten op de knop voor de hoogste verdieping. De deur sloot zich, een stem zei in een weggemoffelde luidspreker boven de deur: going up. Toen de lift zijn plafond had bereikt verlichtte een lampje het nummer van de verdieping: 17. En dezelfde mannenstem zei, onheilspellend rustig: seventeenth