richting. Nu is de wrok alles geworden, waardoor de weg vrij is voor de beruchte passage over zijn vader die uit wrok minister werd, wat in dit nummer afgezwakt is tot: Een wordt minister, de ander afvallig, een derde zendeling. Dit is even onsympathieke onzin als de poging de ongelovige als onbewuste gelovige in te lijven.
Blijft over het stuk van de journalist Han Lammers, dat een veel betere indruk maakt, al lijkt het me dat zijn stellingen soms wel bestrijdbaar zijn. Hij ging uit belangstelling theologie studeren, maakte kennis met de zelfgenoegzaamheid der theologen, ging naar de GU, ontmoette daar dezelfde rabies theologorum. Hij weigert nu zich te laten indelen, foetert op de maatschappelijke voordelen die de Christenen aan hun macht ontlenen, scheldt beeldend een professor Zuidema de huid vol, prijst de worsteling met het geloof als een scholing voor dieper denken, bewondert de AR om zijn gevoel voor billijkheid, verafschuwt de CHU om zijn snobisme, wijst op het fascisme waartoe de gelovige kan vervallen als hij aan zijn God argumenten voor eigen autoriteit ontleent, prijst toch het democratisch individualisme van de gereformeerden - blijkend uit hun houding in de oorlog - en komt tenslotte op het punt waar het deze gereformeerde studenten kennelijk om gaat: in hoeverre zijn de gereformeerden achterlijk, of andersom, in hoeverre kan men als intellectueel gereformeerd zijn.
Lammers maakt hier een wel verstandige onderscheiding: niet het gereformeerde milieu is achterlijk, maar elk milieu heeft nu eenmaal een achterban. Er bestaan trouwens geen domme gelovigen, wel eenvoudigen van geest, maar daar valt verdomd goed mee te praten als het over essentiële dingen gaat. Ik zou het bijna omdraaien. Een intellectuele gelovige rationaliseert zó verweg - je zit haast met een soortgenoot te praten. Totdat hij zegt: Ja maar... en dan doet hij nog alsof hij rationeel is ook.
Dit is inderdaad het punt waarop de niet gelovige denkt jamaar de man is gek, dom of hypocriet. Nu zou men de zaak verder rustig zo kunnen laten, door toe te geven: het blijkt te kunnen, er zijn nu eenmaal intelligente gelovigen die niet, om een uitdrukking van Nuis te gebruiken, een dicht geslibde indruk maken, al zijn ze op bepaalde gebieden, waaronder het artistieke vooral, toch zeker niet eerste rangs.
Men kan zich misschien een beetje in hun geestesgesteldheid indenken als men het eigen ‘geloof’, althans het gevoel dat het iets waardevols betekent, voor kunst analyseert. Ook tegen de kunst zijn heel redelijke argumenten in te brengen, die al eeuwen lang door bepaalde filosofen gehanteerd worden, met even weinig resultaat. Maar men kan zich op dit gebied beroepen op het feit dat de kunst nu eenmaal een als waardevol gevoelde emotie oproept, en verder het probleem terzijde schuiven, tenzij soms wanneer men zelf kunstenaar is. De gelovige kan dat echter nooit, want hij moet van de waarheid van zijn geloof overtuigd zijn om te kunnen geloven. En precies op dit punt begint hij gevaarlijk te worden.
Men kan het Christendom verwijten dat het om deze waarheid of gradaties ervan miljoenen heeft vermoord en nog honderd keer zovelen met allerlei soorten pressie het leven onaangenaam heeft gemaakt, terwijl het misschien nog erger is dat dit veelal niet eens om der waarheid wil geschiedde, maar uit doodgewone heb- of moordzucht, die in het geloof zijn excuus vond.
En, omdat de Christelijke waarheid gered moet worden door de traditie - ik geloof het geloof van mijn vaderen - kan de Christen zich pas van de verantwoordelijkheid van deze misdaden bevrijden, door radicaal met zijn tyrannieke kerk te breken. Zolang hij dit niet doet, is elke Christen medeschuldig.