niet door mij vermeld werden. Ik ken mijn grenzen. Later hoorde ik, dat Koch en Samson boos waren. Zoiets deed je niet, onder collega's. Dan zou je nooit meer iets onder elkaar kunnen zeggen. Tja, wat moet ik daar nu op antwoorden? Al die journalisten maar ijverig opschrijven wat anderen zeggen, links en rechts meninkjes plukken, alleen die van de journalisten zorgvuldig verzwijgend, hoewel journalisten toch het denkende deel van de natie vormen, of (laat ik het liever zo zeggen) wat het nieuws betreft de voorproevers zijn van de krantelezers. Me dunkt dat het van belang is, wat zij ervan denken. Daar komt nog iets bij. Wat zijn collega's? Is iedere journalist een collega van een andere journalist, of is alleen de rechtbankverslaggever een collega van een andere rechtbankverslaggever? Je kan het probleem nog scherper stellen. Is Lunshof een collega, die je collegiaal behandelt? Zijn journalisten van
De Telegraaf mijn collega's? Is Jacques Gans een collega van me? In 1962 heeft hij een ironisch stukje van me in
Hollands Weekblad over de wat al te spontane oprichting van een clubje Indonesië-gangers, direct na het akkoord, door het weglaten van woorden en zinsneden zo weten te draaien, dat inplaats van de kritiek op de haastige snoepreizigers, het beeld ontstond van ‘een volijverige oppoetser van de onderdrukking’, zoals de heer Gans mij zo plastisch omschreef. Hij vervormde mijn stukje tot wat hij zelf noemde: ‘een pleidooi, dat toenadering tot de roepia-woestijn van Soekarno zoekt’, en ik heb dat gemerkt ook, want korte tijd later moest ik als tv-criticus van het
Utrechts Nieuwsblad in drie afleveringen onder de titel ‘Scheepmaker en het crypto-communisme’ (I, II en III) strijd leveren met een abonnee die in het plebeïsche
Telegraaf taaltje
de ideeën van Gans inzake mij nader uitwerkte. Mijn goede vader heeft daarna natuurlijk prompt zijn abonnement op
De Telegraaf opgezegd. Er kwam een uitvoerig antwoord (gedateerd 5 september 1962), met onleesbare handtekening, en ik voldoe gaarne aan de honderden verzoeken die mij bereikten, om er uit te citeren. Daar gaan we dan. ‘Hooggeachte Heer, Dat de heer Gans de dingen dikwijls ongezouten zegt en dat dit naar bepaalde smaken of opvattingen wel eens in wat erg heftige bewoordingen gebeurt, valt moeilijk te ontkennen. Wij zouden het op prijs stellen indien u ons een door hem geschreven onwaarheid zoudt kunnen voorleggen. Wij realiseren ons dat het niet gemakkelijk zal zijn u van de onbetwistbare goede trouw te overtuigen, die op de bodem ligt van alle stukjes van deze, weliswaar felle, doch strikt eerlijke pennestrijder. Voor wie Gans persoonlijk kent, behoeft dit echter geen betoog. De mens Gans is een geheel andere persoon dan u zich, naar wij uit uw brief begrijpen, voorstelt. In het persoonlijke contact is hij een charmante, bezonken, wijsgerig ingestelde man, die als iedere schrijver zijn soms fel bewogen gemoed afreageert met zijn pen. Daardoor krijgt men afwisselend van hem te lezen: dichterlijke ontboezemingen, scherpe kritiek of levenswijze beschouwingen, al naar zijn innerlijke drijfveren. In al deze stukken echter is zijn bedoeling volstrekt eerlijk.’ (Vervolgens wordt wat gemeierd over de tradities van
De Telegraaf en er wordt op gewezen dat er kolommen worden volgeschreven die afgestemd zijn op bepaalde belangstellingsgroepen. Sportpagina's etcetera. ‘Dit geldt eveneens voor de kolommen van Pasquino, van Gans, van Eric Koch enz.’).
Nogmaals dus de vraag: ben ik mijns broeders hoeder? Is Koch, of welke journalist van De Telegraaf dan ook, een collega in de heilige betekenis van dat woord?
Iedereen is het er over eens: prinses Irene heeft zich abominabel gedragen, vooral tegenover haar moeder. Maar zomin als Beatrix bekeurd werd wegens foutief parkeren (zomin als Irene bekeurd zal worden wegens het rijden in verboden richting of het verwisselen van nummerborden), zomin zal zij worden vervolgd wegens majesteitsschennis.
Gard Sivik (Barbarber trouwens ook) scheppen er genoegen in door citaten een geesteswereld of een geestesleegte op te roepen. Zulke ‘objets trouvés’ kunnen inderdaad veelzeggend zijn. Ik persoonlijk ben zeer geimponeerd door de tv-kritiek van ene P.M. in de Nieuwe Limburger van 31 maart. Het feit dat zijn initialen eronder staan, bewijst