‘... dezelfde smeerlapperij waarin een Julius Streicher het zo ver gebracht heeft. Maar dat zou bepaald te veel eer zijn’. Het eerste citaat is, zegt Hermans, van Van Duinkerken, het tweede van Gomperts. Zelf bezit ik een brochure van Morriën, waarin Hermans' manier van schrijven ‘fascistisch’ wordt genoemd - een onzinnige en onbeschaafde beschuldiging, want Hermans is geen fascist en zijn manier van polemiseren is niet fascistisch, al was het maar omdat hij bepaalde goedkope scheldwoorden niet gebruikt.
Zijn stijl is de moeite van het bestuderen waard. Hij weet de indruk te wekken dat hij zijn affekten zonder bijvoeging, gladschuring of achteraf-beredenering te boek stelt. Hij neemt alle dingen die hem in zijn vijand ergeren, (lichaamslengte, manier waarop hij naar meisjes kijkt, te laat komen, gebrekkige kennis van het Frans, redacteurschap van De nieuwe Stem, spelfouten, gebruik van aan Nietzsche ontleende woorden, gebruik van aan Ter Braak ontleende woorden, kleding, lidmaatschap van commissies), voegt daar alles aan toe waarmee hij die vijand kan ergeren en kwakt het aldus ontstane geheel de lezer voor de voeten. Het resultaat is zeer boosaardig en vaak niet zonder elegantie, zoals de volgende volzin over De groene Amsterdammer: ‘...slap aangedraaide artikelen over muziek, schilderijen, de huishoudafdeling van het warenhuis De Bijenkorf, het toneel en de buitenlandse en binnenlandse succesboeken, samengesteld door een groepje versleten vlinderdassen en oude corsetten onder leiding van C.J. Kelk’.
Men vergisse zich niet. Lang niet iedereen kan zo'n volzin maken. Iets lijkt wel gemakkelijk omdat het grappig en kwaadaardig is, maar niets is minder waar. Men leze er de polemisch-grappige dingen van Vestdijk en Roland Holst maar eens op na om te zien hoe smadelijk hier misgeslagen kan worden.
De meest geslaagde stukken zijn naar mijn smaak die tegen Charles en tegen Theun de Vries. Hier bereikt Hermans wat slechts weinigen gegeven is: heeft men zo'n stuk eenmaal gelezen, dan is het verder onmogelijk nog ooit iets van de aangevallen schrijver te lezen zonder dat bepaalde zinsneden van Hermans onweerstaanbaar in de herinnering opstaan. Vooral de citaten van zijn tegenstanders zijn in deze twee stukken met meesterhand gekozen, zoals de ten hemel schreiende uitlatingen van de brave Theun, die Hongarije bereist op het hoogtepunt van de Stalinterreur en maar voortdurend schrijft over de ‘keten van rusthuizen’ waarmee dat ongelukkige land bedekt is. En wat doen die arbeiders in die rusthuizen? vraagt Willem Frederik. Hij laat Theun zelf het antwoord geven en dat antwoord is verschirkkelijk, het karakteriseert een hele bibliotheek van communistische reisboeken: ‘Zij wandelen, zwemmen, lezen; zij hebben een bibliotheek tot hun beschikking, biljarten en tafeltennissen en er is zelfs een serieuze schaakcompetitie!’
Interessant zijn de stukken tegen Ter Braak en Du Perron. Aanvallen op deze auteurs komen meestal van de ‘Theuny's en de Thony's’, en het is aardig om nu eens een volwassen mens aan de gang te zien. Hermans valt hen aan waar zij het zwakst zijn, wijst kwaadaardig op dingen die menige bewonderaar zich nooit heeft willen realiseren, maar Ter Braak is meer dan Hermans van hem laat zien. Uit de stukken tegen Charles, Theun de Vries, Morriën en Van der Veen komt de hele Charles, de complete Theun en een wezenlijk stuk der Adriaans te voorschijn. Wie echter na Hermans' Mandarijnen Ter Braak en Du Perron gaat lezen zal wel een paar dingen herkennen, maar toch ook heel wat ontdekken dat bij Hermans niet genoemd wordt.
Hermans geeft het volgende korte begrip van Doctor Dumay verliest:
‘De hoofdpersoon is een leraar met een lorgnet. Hij leest goede boeken. Hij heeft een vriend. Die leest niet de goede boeken. Die laat zijn vrouw in de steek met een motivering die te vinden is in alle niet goede boeken. De leraar verovert in een trein een vriendin. Karin, fluisterde hij (V.W. II, 242). Deze vriendin leest helemaal geen boeken. Dat schept argwaan. Zij houdt niet van de verchroomd stalen meubelen die toen erg avant-gardistisch waren. Dat is nog veel erger. Zij gooit de mooie vaas, die altijd op het bureau van de leraar gestaan heeft, die, nog sterker, altijd al op zijn vaders bureau had gestaan, per ongeluk in scherven. Dit is onherstelbaar (V.W. II, 293). Die vaas ja, maar niet alleen die. Hij ook wat breken en zo verbreekt deze Pierrette Dumay prompt de verloving. Krakeel, tranen, veronal. Een revolver! Slot: leraar vraagt de hand van ene Marie, een meisje dat weliswaar met officieren danst, maar toch ook wel goede boeken leest’.
Dit is een treffende karakteristiek, maar toch heb ik een zwak voor dat boek, een zwak dat juist weer samenhangt met dat Karin, fluisterde hij en met die dierbare vaas en met die slechte vriend.
‘Als ik een boek schrijf’, zegt Hermans, ‘is het mijn geheime hoop dat de lezer het na