Bij de oudere twaalftoonscomponisten bestaat uiteraard het hulpmiddel om snel aan de eerste phase - die van het alleen maar waarnemen van chaos - te ontkomen: bij weinig muziek na Bach is de structuur zo hecht en zo intellectueel volgbaar opgebouwd.
De derde phase, het doel van elk luisteren - al valt dat te betwisten - werd tot voor kort meen ik door Van Delden onmogelijk geacht. Mijn eigen ervaring bij Schönberg, Apostel, Webern is daar mee in strijd. Er zijn stukken in klassieke twaalftoonstrant geschreven die ik simpelweg mooi vind.
De vorm waar de criticus het over heeft is de wetenschap dat een Hydatina senta uit 959 cellen bestaat en dat alles wat meer of minder cellen heeft geen Hydatina is, althans geen Hydatina senta. De meeste critiek bestaat uit het tellen van de cellen en de bepaling van een waardering aan de hand van de afwijking van het magische getal 959.
Er bestaan twee soorten van vorm. De meest besprokene is de geformuleerde vorm, min of meer tot wet verheven, zoals die door min of meer wetenschappelijke mensen wordt gezien in dode natuur, levende natuur, al of niet apart daarvan gezien de mens en zijne voortbrengselen. De tweede soort vorm is wat het ding, plant, dier werkelijk heeft, het totaal van zijn eigenschappen, het ding zelf misschien.
Uit de volgende zin van Van Delden blijkt het misverstand (Parool 22 II 1964, n.a.v. de bloemlezing op twee platen van electronische en concrete muziek Panorama des Musiques expérimentales): ‘Van welke kant men deze experimentele klankenwereld ook benadert, steeds stuit men op de architectonische facetten waarvoor zij haar spelregels zal moeten ontdekken’.
Van Delden herkent blijkbaar reeds architectonische facetten, maar ziet nog geen samenhang. Die samenhang is er niet, decreteert hij. Verderop schrijft hij ‘...zij alleen (de componisten die op de genoemde platen vertegenwoordigd zijn, op twee na, waarover straks) openbaren niets anders dan de langzamerhand uit de mode rakende prikken, scheuten, stilten, oprispingen, brommen en meppen, die zo hardnekkig verstoken zijn van elk muzikaal-scheppend vermogen dat men wel tot klankspelletjes moet concluderen’. Ook elders spreekt hij smalend van spel en van ludiek, blijkbaar heeft dat weer niets met spelregels te maken.
Op zoek naar beoordelingsfactoren vind ik in het genoemde stuk van Van Delden dat de bovengenoemde gunstige uitzonderingen in het bezit zijn van ‘een aanmerkelijk genuanceerder gehoor’, een bevredigende
indruk maken ‘voorzover het de spanningsniveaus betreft’ en verder ‘dwingende gedachtenloop’ en ‘een werkelijk nieuwe muzikale conceptie’. Aan welke formuleerbare vormprincipes heeft ie dat afgemeten, vraag ik me af.
Het aanmerkelijk genuanceerder gehoor en de bevredigende spanningsniveaus slaan op de Entité I van Pierre Henri, een klankbeeld dat voor géén bioloog te onderscheiden is van de binnen geluidsafstand gebrachte gesprekken van walvissen. (Mijn papegaai reageert op sommige stukken alsof het klassieke muziek is, alle aanwijzingen helpen).
Artikulation van György Ligeti zou veel beter voldoen aan een formulering waar het woord spanningsniveaus in past. Het is een heel aangenaam bouwsel van geluiden die men met een ingewikkeld storende radio (een ouderwetse) kan verkrijgen. Boucourechliev en Kagel klinken voornamelijk als discipelen, in die zin dat ik bij hen niets aardig nieuws hoor vergeleken bij oudere werken van o.a. Berio en Maderna.
Panorama des Musiques expérimentales bevat klankbeelden van twee verschillende richtingen: de concrete muziek en de electronische muziek. De eerste maakt gebruik van bestaande geluiden, die vaak zo vervormd zijn dat ze niet meer te herkennen zijn. Dit basismateriaal bevat a.h.w. een natuurlijke onzuiverheid. De electronische muziek gaat in principe uit van de met generatoren, precies te bepalen, onnatuurlijk zuivere geluidstrilling. In de praktijk zijn de resultaten niet altijd ver van elkaar verwijderd.
Laat ik niet alles noemen. Eén van de in-