Korte commentaren
De Kamer en de politiek
Bij de behandeling van de wijziging van de Prijzenwet in de Tweede Kamer was de antirevolutionair Roolvink (vroeger staatssecretaris) verschrikkelijk boos op de minister, omdat hij geen advies aan de S.E.R. had gevraagd. Zo boos, dat hij daarom een tijdelijkheid in de wijzigingswet wenste en ook wist aan te brengen. Ongeveer tezelfdertijd maakte een andere antirevolutionair, de belastingman Kieft, zich heel kwaad over een motie, die de socialisten tijdens het debat over de belastingverhogingen hadden ingediend. Het was uit oppositioneel oogpunt een voortreffelijke motie, die inderdaad een politiek kantje had. De heer Kieft, in zijn dorre fiscale betogen nooit opgewonden of opwindend, kwalificeerde de socialistische motie met luider stemme als ‘onbelangrijk’. Het was opvallend. De specialist wilde de politiek buiten de discussie laten - want politiek is onbehoorlijk, als het niet in de deskundige kraam te pas komt.
Oud-minister Cals, nu Tweede-Kamerlid, heeft het overdreven specialisme in de Kamer veroordeeld. Er zitten te weinig mensen, die politiek bedrijven. Een remedie gaf mr. Cals niet, hij noemde ook geen bepaalde fracties, hoewel hij zijn eigen K.V.P. als voorbeeld had kunnen geven, de grootste fractie van de Kamer, vijftig man sterk, die voor het grootste deel uit vertegenwoordigers van belangengroepjes bestaat en die slechts heel weinig politici bevat - tenzij men de mediocre ‘Europeaan’ Blaisse of de permanent overschatte Van Rijckevorsel als politici wil kenschetsen. Zelfs fractievoorzitter Schmelzer is nog midden in zijn leertijd.
Met de andere fracties (de V.V.D. heeft in haar betrekkelijk kleine fractie liefst twee agrarische specialisten) is het niet beter gesteld. Alleen de socialisten ontwikkelen in de oppositie en vooral na de vervanging van Burger enig politiek flair, maar hun grote fractie bevat ook teveel specialisten.
Zolang Kamerleden het woord voeren, die per se de preferentie geven aan de S.E.R. boven hun Kamer of die het politieke bedrijf het liefst beperkt zien tot het voorlezen van een referaat (de rest is ‘onbehoorlijk’), is de oplossing van dit vraagstuk niet eenvoudig.
Het allereerst noodzakelijke lijkt mij een drastische uitbreiding van de incompatibiliteiten: niet alleen voor de Kroonleden (dat geldt reeds), maar voor alle leden van de S.E.R. zou het Tweede-Kamerlidmaatschap onverenigbaar moeten worden met hun sociaal-economische functie; rijksambtenaren zouden niet meer mogen profiteren van het non-actief, maar een definitieve keuze moeten doen tussen de politiek of een administratieve carrière. Ook de hoge provinciale en gemeentelijke functionarissen zouden onder de incompatibiliteit moeten vallen. Een gedeputeerde is tegenwoordig geen zuiver politieke figuur meer, maar een ambtenaar, die door de centralisatie in vele opzichten afhankelijk is van de rijksoverheid, i.c. de minister van binnenlandse zaken. Idem idem voor burgemeesters en gemeentesecretarissen, nu de gemeentelijke autonomie steeds meer wordt ingeperkt. En bovendien zou in het Reglement van Orde het voorlezen van redevoeringen moeten worden verboden.
Alle incompatibelen zouden wèl een plaats in de Eerste Kamer kunnen krijgen om daar eens rustig met ministers over hun problemen te babbelen. Het verwerpen van een wetsontwerp zou niet meer mogelijk moeten zijn.
Ziehier slechts een paar drastische suggesties. Misschien iets voor de fractievoorzitters om te bepraten. Hoewel... de heren Smallenbroek en Beernink en Geertsema zullen er niet zo direct voor te vinden zijn. Veel kans geef ik mijn voostellen helaas niet.
A.F.L.