Afbraak van de apenrots
Raoul Chapkis
Ouderen onder u zullen zich wellicht herinneren hoe het circus Barnum & Bailey uit Amerika in de dertiger jaren een zegetocht door Europa maakte waarbij ze ook twee weken in het, toen net afgebouwde, Amsterdamse Carré optraden. Twee keer heb ik als achtjarig jongetje de voorstelling bezocht, een keer met mijn ouders, een keer met schoolvriendjes. Het hoogtepunt voor ons kinderen, en ook voor vele volwassenen was het nummer van de beroemde Familie Bourdian, een collectie mensapen die zonder zichtbare temmer een half uur lang de onwaarschijnlijkste dingen deden. Ze zaten om een grote ronde tafel heen, aten niet zomaar met mes en vork, maar met viscouvert, druivenschaar en vingerbakjes. Ze dansten de charleston, reden in botsauto'tjes, speelden tennis en konden ook één woord zeggen. Als het orkest namelijk Tsjaikowski inzette stond het hele gezelschap op en brulde: Tsja Kow Ski! Het geheel maakte diepe indruk op me, en ik heb het altijd jammer gevonden zo'n apennummer nooit meer in een circus gezien te hebben. De reden daarvan is me pas gisteravond duidelijk geworden.
Het was vrijdag 7 februari, de première van Sound of Music in Carré. Abbie en ik zaten slecht, helemaal links. Naast Abbie zat een oude heer in een keurige zwarte jas met een bontkraag, zonder bijbehorende vrouw. U moet er eens op letten als u naar deze musical toe gaat: de introductie van de tweede acte is regelrecht gestolen van Tsjaikowski. Nauwelijks klonken deze maten door de grote zaal, of de mijnheer naast Abbie wordt nerveus, en zegt, nogal hard: Tsja-kow-ski. Hij stond er niet bij op, maar de herinnering aan een dergelijke kreet in een voorstelling in dezelfde zaal zo'n 25 jaar geleden, flakkerde bij me op. Bij u natuurlijk ook, omdat ik die voorstelling net beschreven heb, maar bij mij moest de herinnering onder veel stof vandaan komen. U denkt misschien nu al: die oude heer is natuurlijk een aap. Nou, dat is net andersom: die aap was deze heer. Want dat wil ik graag vooropstellen: we hadden hier inderdaad met een mens te doen. Misschien dat er ook apenbloed in stroomde, maar het was een gewoon mens, dat bleek duidelijk uit ons gesprek. Maar laat ik niet op de geschiedenis vooruitlopen. Want u kunt, als u denkt alleen maar een verzonnen verhaaltje te lezen, wel denken dat die man wel een aap zal zijn, als je er in werkelijkheid naast zit schrik je toch wel even voor zo'n conclusie terug. Het kon, dacht ik, ook best iemand zijn, die net als ik hier vroeger had gezeten, en die zich de apen alleen maar herinnerde. Of de temmer van de apen? Maar als je hem bekeek had hij iets onmiskenbaars aapachtigs in handen en voorhoofd, en vooral, toen we in de pauze achter hem aan liepen, in zijn manier van lopen. Ik waagde het erop, stapte op hem af en zei: ‘Mister Bourdian I presume?’ (De rest van ons gesprek zal ik in het Nederlands weergeven).
‘Ach dat is bijzonder aardig, u herinnert zich mijn naam. Dat overkomt me niet dikwijls meer’. ‘Dus u bent het inderdaad! U was natuurlijk die vaderaa-e, die speler van de vaderrol, de man aan het hoofd van de tafel. Wist u, meneer Bourdian, dat ik nooit geweten heb dat het een trucnummer was, en dat het verklede mensen waren?’
‘Verkleed? Zoveel hadden we niet aan. En of we nu apen of mensen zijn, daar filosofeer ik niet langer over. Ik probeer van beide existenties het beste te maken. Maar u mevrouw, u heeft mij zeker nooit zien optreden?’
Nee, Abbie was toen nog niet eens geboren.
‘In deze zelfde zaal, lieve mevrouw, met stinkende turfmolm op de grond, en het hotel wou ons geen kamer geven, zodat we hier in het gebouw hebben moeten slapen. Maar we hadden bijzonder veel succes. Een aardig publiek, die Hollanders. Ze droegen ons werkelijk op handen’.
‘Waarom bent u er dan eigenlijk mee opgehouden?’
Maar daar ging de bel, Sound of Music begon weer en pas anderhalf uur later kon ik mijn vraag herhalen.
‘Waarom we ermee zijn opgehouden?