Het Guggenheim Museum in New York gaat van zijn 170 Kandinsky's er 50 verkopen bij Sotheby. Aangenomen dat ze de beste wel zelf zullen houden, kan men deze verkoop bestempelen als een verstandige, immers van het geld kan men andere schilderijen kopen die ontbreken aan de collectie, en bovendien: wat moet je als dynamisch museum met 170 Kandinsky's, je kan moeilijk ieder jaar een Kandinsky-retrospective houden. Plant je deze situatie echter over naar Nederland, dan begin je toch te twijfelen. Mr. de Wilde heeft verklaard dat er aan het bezit van het Stedelijk het nodige ontbreekt, en hij wil de lege plekken aan zijn wanden door aankopen opvullen. Akkoord! Maar hoe komt hij aan het geld? Van de gemeente, maar zo erg scheutig is de gemeente nu ook weer niet. Waarom zou het Stedelijk niet net als het Guggenheim-museum vijftig van zijn Van Goghs verkopen om met het geld de ontbrekende stukken aan te zuiveren? Een van de redenen is ongetwijfeld dat het niet kan en mag van ir. Van Gogh, Vincents oppassende neefje. Maar zelfs al zou deze niets in de melk te brokken hebben, dan nog is het ondenkbaar dat het Stedelijk ook maar iets zou kunnen verkopen van de Van Goghs. Alle Nederlandse aardappeleters zouden onder auspiciën van het Openbaar Kunstbezit in opstand komen!
Het wordt hoog tijd dat er eens stringente onderlinge verkeersregels worden opgesteld Wat is kwetsend?, wat is blasfemie?, wanneer trap je op iemands tenen?, en hoe hoog dient, bij een bloedproef, het promille gevoeligheid in de tenen te zijn om nog au sérieux te worden genomen? In St.-Maartensdijk werd de naam van Prinses Irene van de school afgeschroefd. Afgezien van ‘the slap in the face’ die dit voor de Koninklijke Familie moet hebben betekend, is het duidelijk dat van alle Goden die aanbeden worden die van St.-Maartensdijk de kinderachtigste is. En wat te denken van de kerkdienst die op het massamedium de televisie op zondag 2 februari werd uitgezonden vanuit de gereformeerde Bloemcampkerk te Wassenaar-Zuid? Op een gegeven moment vouwde ds. P. de handen en zei: ‘Wij bidden nu voor Prinses Irene die deze week een groot deel van het Nederlandse volk bedroefd heeft’. Is dat geen misbruik maken van het gebed?
Voor de stadsverfraaiing wordt al veel gedaan, in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Er worden krokusjes geplant, bloembakken buiten gezet en gevels met floodlight overgoten. Vroeger werd er zelfs niet voor teruggedeinsd (ik spreek nu even over Amsterdam) om ontwerpers van boekenballen kartonnen vissen e.d. te laten fabriceren die dan in de bomen werden opgehangen, maar sindsdien is de roep om terug te keren naar de natuur zo sterk geworden, dat de stadsverfraaiing voor het grootste deel in handen van stadsbeplantingen is gelegd. De vrees is echter gewettigd, dat teveel aandacht wordt besteed aan de flora en te weinig aan de fauna. Men begrijpe mij niet verkeerd, ik pleit niet voor het laten grazen van een geit in het perk voor Americain of een koe temidden van de duiven op de Dam, ik ken mijn beperkingen. Maar ik denk in de eerste plaats aan de vogels. Ik weet niet precies hoe het met Den Haag en Rotterdam zit, maar in Amsterdam is de mus de meest in het oog springende vogel, hij beheerst, bij wijze van spreken, het stadsbeeld. Op zichzelf is daar niets op tegen, integendeel, ik heb een warm plekje in mijn hart voor deze Volkswagens onder de vogels, maar uitgesproken mooi en versierend zijn zij natuurlijk niet. Zij passen meer in de hoogtijdagen van de bourgeoisie dan in deze moderne, kleurige tijd en daarom zou ik willen voorstellen dat de afdeling stadsbevogeling van Amsterdam een begin zou maken met het vangen en verplaatsen van alle mussen en daarvoor in de plaats de koolmees zou introduceren. Deze witzwart-grijs-groene mussen met hun uitgesproken kleurengamma zijn aanzienlijk fraaier en ook moderner van snit dan de mussen, en verder bezitten zij ook alle goede eigenschappen van de bruine behangetjes, zoals mij gebleken is in de zogenaamde Engelse tuin in München. Wij liepen daar wat te lopen toen wij, op een stil pad, een meter of twintig voor ons, een
oud, bespinragt vrouwtje roerloos zagen staan met uitgestrekte hand. Voorzichtig kwamen we naderbij, en toen we dicht genoeg genaderd waren zagen we dat er een koolmeesje op haar hand zat te pikken naar wat wij vermoedden dat kruimeltjes waren. Dat mussen zich wel eens zover vergeten dat zij op de hand komen zitten hadden wij wel eens vernomen maar nooit zelf meegemaakt, en wij beseften dus hoeveel jarenlang geduld dit tovervrouwtje had moeten opbrengen om het zover te brengen. Tenslotte liep zij door, de koolmeesjes trokken zich terug in de boom, en plotseling werd onze aandacht getrokken door een eekhoorntje dat een boom inklom. Bewegingloos stonden wij daar te kijken, onwillekeurig stak ik mijn hand uit zoals het vrouwtje dat had gedaan,