zich gewoonlijk hielden aan de vergeten leerstellingen van een akademische frik van vijftig jaar geleden.
Efficiency experts bijvoorbeeld nemen gewoonlijk aan dat de hoogst mogelijke produktie een vanzelfsprekende wenselijkheid is. Als het fabricageproces gezien wordt in de ruimere context van het leven van de arbeiders en van de sociale en psychologische eisen die sommige produktietechnieken stellen, dan is die wenselijkheid nog niet zo duidelijk - al zijn de opvattingen van de experts technisch geldig. De experts hoeven zich met verdere vragen niet bezig te houden als zij hun technieken willen verbeteren; zij moeten aan de andere kant niet verwachten dat hun ideeën als ‘wetenschappelijk’ beschouwd zullen worden en daarom boven kritiek verheven.
Het zou langzamerhand wel duidelijk moeten zijn, na jaren van stelling en tegenstelling, dat zulke vragen naar wetenschappelijke methode ons niet veel verder brengen. Zij zijn een overblijfsel van het Victoriaanse rationalisme en van de jeugd van de sociale wetenschappen. ‘Wetenschap’ was toen een strijdkreet die alle hervormers bij elkaar bracht wier bekwaamheden of kennis versmaad werden door het natuurlijk conservatisme van de overheid en de universiteiten. Zulke wetenschap, waar het wetenschappelijke socialisme, de wetenschappelijke bedrijfsleiding en de wetenschappelijke geboortebeperking telgen van zijn, heeft met de ware wetenschap niet veel te maken. De term geeft alleen blijk van de wens om het schijnbaar dieper liggende probleem op te lossen - dat van partijdigheid of subjektiviteit of keuze of oogmerk, of zoals Max Weber het zei, van de mogelijkheid van een wertfreie sociologie. Dat is dan nog een probleem dat zich alleen opdringt aan degenen die niet tevreden zijn met het besef van gewicht dat hun voorkeuren ze zouden moeten geven, maar er zekerheid bij willen hebben. Wetenschappelijk-zijn wordt gewoonlijk geacht daar het antwoord op te verschaffen, maar ik zou liever eenvoudig stellen dat het hele probleem slecht gefundeerd is: voorkeuren en keuze, een zekere mate van engagement, is onvermijdelijk en noodzakelijk zowel aan de praktische als aan de theoretische kant van de sociale wetenschappen. Dat is juist het goede en interessante aan ze.
Maar laat ons eerst zien waarom er niet een wetenschap is die als model kan dienen voor een of de sociale wetenschap. Het concept ‘wetenschap’ is aan de ene kant te nauw verbonden met de mathematische fysika waardoor wij wanhopig worden over de mogelijkheid om ooit exacte kennis te verkrijgen van de maatschappij; aan de andere kant wordt het zo algemeen geformuleerd dat het geen enkele uitspraak of aktiviteit uitsluit die zichzelf empirisch kan legitimeren. Die ruimere definitie is minder schadelijk. Er worden minder terreinen van onze aandacht afgesloten als wij zeggen, zoals geloof ik professor Karl Popper deed, dat wij wetenschappelijk moeten zijn, en dat de methode van de natuurwetenschappen meer lijkt op die van de sociale wetenschappen dan wel eens gedacht werd; maar als we dan alle gedisciplineerde kennis ‘wetenschap’ noemen zoals in Duitsland, gaat de onderscheiding dadelijk weer verloren. Het doet er ook weinig toe of wij iets een wetenschap noemen of niet, behalve om het prestige dat de term verleent.
Erger nog, de poging om partijdigheid en eenzijdigheid in de sociale wetenschappen te voorkomen door ze ‘wetenschappelijk’ te maken leidt tot dubbelzinnigheid. De principiële beslissing zelf rust al dadelijk op een morele of politieke voorkeur. Er zou heel aannemelijk betoogd kunnen worden dat de sociologie, het sociale beleid, de psychologie enz. wetenschappelijk behandeld kunnen worden, maar dat het beter is om het niet te doen ter wille van de vrijheid, de individualiteit enz. Tegelijk zijn er veel mensen die het beter zouden vinden om het juist wel te doen, en die klagen over de koppige dwarsheid van leken, vooral van politici, met hun irrationele verzet. Afgezien daarvan, de term ‘wetenschappelijk’ kan drie heel verschillende dingen betekenen. Het kan zijn dat wij een verzameling wetten op het oog hebben die de gelegenheid scheppen voor meetbare voorspellingen - het is een goede definitie, maar waar zijn zulke wetten in de sociale wetenschappen? Wij kunnen ook bedoelen een methode die algemeen gevolgd wordt bij het uitbreiden van onze kennis, met of zonder wetten - maar welke fysikus gelooft nog in een methode? Tenslotte kan het zijn dat wij denken aan een systeem van verificatie, met als principe dat de wetenschap alle ware kennis omvat en dat de waarheid alleen is wat wij door experiment of directe waarneming kunnen vaststellen - maar wat hebben wij aan verificatie als onze theorieën de aard veranderen van de gebeurtenissen die wij waarnemen?
Er is niettemin geen reden voor vertwijfeling als wij zien dat het probleem van de subjektiviteit er alleen een is van overleg, niet van logika; en dat het geloof in een wetenschappelijke methode zeker geen oplossing verschaft. Iedere sociale theorie