zweem daarvan gehandhaafd, men krijgt niet de indruk dat dat tevoren was uitgezet:
Verontschuldiging voor goed of slecht karakter
Als water wordt alles dat opspringt,
schittert en zich anderszins misdraagt
in ogen bijvoorbeeld, in dansen en in denken
hard en vlak in de winter.
Dat is betreurenswaardig, bij strenge kou
niet te vermijden, nooit ongedaan te maken.
Dooiwater, stroomt als vroeger, wij niet, wij houden
elk jaar meer kiezel over: karakter, een noodzaak,
een tegengif, een kleine dosis dood, meer niet.
Let er niet op als je mij morgen ziet.
De bundel van Nuis lijkt me typisch een beginbundel, niet om onhandigheden in vormgebruik, daar hebben we het al over gehad, en zeker ook niet om onevenwichtigheid in zaken van gevoel, maar omdat er twee tegenstrijdige tendenzen in zijn aan te wijzen, die elkaar in latere bundels, in onvermijdelijke ontwikkeling, waarschijnlijk zullen uitsluiten.
De ene tendenz is die welke bij zoveel intelligente poëziehanteerders wordt gevonden, het nuchter noemen van de feiten en gebeurtenissen en het voorzichtig - zoals het een intellectueel betaamt in verdunde, gebroken kleuren - aanduiden met de distillaten van stemmingen: melancholie, vrolijkheid, woede, wanhoop.
Dit is niet wat voor mij de bundel interessant maakt, in het algemeen geloof ik niet dat dit is wat poëzie tot een onmisbare categorie op zichzelf maakt.
Het is de andere tendenz, die meer ondergronds blijft, maar die dan ook meer te maken heeft met het ondergrondse in de dichter, die de bundel ook een toekomst belooft. Ik kan er geen korter omschrijving voor geven dan geheimzinnigheid. Geheimzinnigheid klinkt een beetje dun. Psychologen aan de ene kant en lettertellers aan de andere kant zonden waarschijnlijk scherper gespecialiseerde termen kunnen opleveren. Maar zoals de beste psychologen vaak zelf opmerken (Freud in zijn voorwoord voor het boek van Marie Bonaparte over Poe), daarmee is het geheim zelf niet gevangen. (De lettertellers zijn minder bescheiden, maar kunnen makkelijker genegeerd worden.)
Geheim kan inderdaad ook gewekt worden door eigenaardigheden van een vorm. Mijn hond die gedachteloos naar plasplaatsen voortsukkelt kan plotseling aarzelen omdat een vuilnisbak zo geplaatst is ten opzichte van een lantarenpaal dat een magische klank lijkt aangeslagen. Tuinen van een paar vierkante meter kunnen het al hebben door de plaatsing van een enkele grote boom ten opzichte van wat struiken en kruiden.
Het overspringen van majeur naar mineur in de oude muziek, vaak niet anders dan een afgepaste variatie, die toch een spanning wekt waarvan de reden geheim is.
De gepreoccupeerdheid van Nuis met versvormen kan voor het veroveren (niet echt veroveren, maar vangen en bezitten als een pad in een glazen hok) van het geheim dus grote diensten bewijzen. Maar over de pad zelf zou ik graag meer willen horen. In één gedicht uit Wisselend Weer is een directe aanwijzing te vinden dat Nuis van het bestaan van het geheim op de hoogte is.
Groteske
Lichaam, je loopt in een sloot van ernst
waar alleen de kop boven uitsteekt.
Zo word je stijf, gerimpeld en doorweekt.
Waarom niet in een maliënkolder
van eendenkroos, ronddraven in de polder?
Het lichaam baggert voort. Het is de kop die spreekt.
Dit gedicht is nog net niet een program, maar het zou aanleiding tot een program kunnen worden. Wat ik zou willen is niet zozeer dat dat lichaam de sloot zou verlaten en ronddraven in de polder als een jolig veulen. Ten eerste is het mogelijk dat alles waar het om gaat als een maliënkolder zou verdrogen en afsterven. Ten tweede is dat ronddraven maar een idee van de kop. Het lichaam, dat grootste deel van de dichter, baggert voort. In de volgende bundel hoop ik te lezen dat de kop spreekbuis van dit lichaam is geworden, meer te vertellen heeft van de duistere ontmoetingen onder het kroos.