Hollands Maandblad. Jaargang 5
(1963-1964)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
All national identities are created equal
| |
[pagina 20]
| |
aan doen met geregelde tussenpozen van hun spreekgestoelten te roepen dat het bezit van een nationale identiteit zowel het bezit van nationale verdiensten inhoudt als dat van nationale gebreken. Wie bijvoorbeeld begint te praten over onze Europese identiteit, over een gemeenschappelijke Europese cultuur, dient te bedenken dat concentratiekampen evenzeer deel uitmaken van die cultuur als repect voor sociale gelijkwaardigheid en individuele vrijheid, en pogingen om die twee met elkaar te verzoenen. De John Birch Society moet net zo goed in aanmerking genomen worden bij het omschrijven van de Amerikaanse nationale identiteit als de Marshallhulp. Het is jammer, maar gods eigen land of eigen club landen bestaat niet. Technologische vooruitgang is niet identiek met morele vooruitgang. Bij gebrek aan enige betrouwbare graadmeter is er alle reden om de fantastische maar tenminste bruikbare hypothese aan te houden, dat alle mensen gemaakt zijn als gelijkwaardigen, en dat voor staten en nationale identiteiten hetzelfde geldt.
Bij het gebruikelijke nationale identiteitsbesef hoort, naast de trots op de eigen bezittingen, ook de afkeer van de landen die onze afzonderlijke nationale eenheid in gevaar gebracht hebben. Dat zijn meestal buurlanden. Wij hebben, met wisselend accent, een traditionele hekel aan Duitsers, Belgen, Fransen en Engelsen die ons op hun beurt in de loop der geschiedenis voortdurend bedreigd, bedrogen, nodig gehad en irritant gevonden hebben. Wij staan veel welwillender tegenover Brazilianen, Canadezen, Russen of Oostenrijkers. Dat zal ook wel een oorzaak zijn van de betrekkelijk stabiliteit van de Commonwealth, die de Engelsen hun andere bondgenoten graag als voorbeeld van samenwerking voorhouden. Het succes van de Commonwealth is minstens evenveel te danken aan de vele bufferstaten en bufferzeeën als aan onderling saamhorigheidsgevoel van de deelstaten. Zodra twee ledenlanden aan elkaar grenzen, zoals India en Pakistan, hebben zij dezelfde soort conflicten als andere buurlanden. Wat natuurlijk niet wegneemt, dat de overkoepelende landenorganisatie, net als de VN meer algemeen, nuttige remdiensten kan bewijzen om zo'n conflict binnen de perken van de vrede te houden. | |
[pagina 21]
| |
Nationale identiteiten gaan niet verloren als landen opgaan in grotere gehelen. Niet alleen ontstaat er dan een nieuwe n.i. met bijbehorende sentimenten die reëel en gevaarlijk genoeg kunnen worden - dat is bij sommige verwoede Europeanen al te merken - maar bovendien verdwijnen de oude niet. Het klassieke voorbeeld is de Verenigde Staten waar spanning en harmonie tussen het gevoel van nationale identiteit en dat van ‘state identity’ één van de factoren is die het sociale en politieke leven bepalen. Maar iets soortgelijks geldt voor kleinere eenheden. Ook in Nederland zijn de oude rivaliteiten tussen verschillende provincies, steden, dialecten of locale godsdiensten aardig intact gebleven. Dit soort conflicten, triviaal, onnodig of verontrustend als zij de buitenstaanders mogen toeschijnen, zijn meestal levenwekkende verschijnselen binnen de lijst van een grotere gouvernementele eenheid, tot aan die van een VN toe op den duur. De gedachte dat conflicten nuttig kunnen zijn, moet trouwens ook los van deze kwestie der n.i.'s meer gepropageerd worden. De conflictologen, in hun ijver mee te helpen aan het voorkomen van een atoomoorlog, wekken wel eens de indruk dat zij het liefst alle conflicten de wereld zouden willen uithelpen. Daarbij bezwijken zij soms voor de verleiding de inzet van een concreet conflict te bagatelliseren - zoals dat tussen het westen en de communistische dictatuur - en de mogelijke consequenties van zo'n conflict als zwarter af te schilderen dan zij in werkelijkheid zijn. Het lijkt dan of zij zijn vergeten dat allerlei mooie verworvenheden van de westerse cultuur - ook die van de onafhankelijke wetenschapsbeoefening - in minstens even sterke mate het gevolg waren van volgehouden strijd als van inschikkelijk overleg. Ook nu nog zijn er allerlei wensen - betere inkomensverdeling en afschaffing van rassendiscriminatie zijn er twee van - die niet zonder conflicten in vervulling zullen gaan. Als conflictologen in hun theorieën het verloop van een conflict abstraheren van de inzet, en als zij daarbij in het algemeen een conflict zien als een meer of minder onschuldig ziekteverschijnsel, dan spelen zij, voor zij het willen of weten, in de kaart van de machthebbers van het moment. De machtigen hebben er ook alle belang bij conflicten zo geruisloos mogelijk te doen verdwijnen, stakingen, protestmarsen of revoluties te voorkomen, en hun verkregen rechten en posities te handhaven. Maar voor de machtelozen geldt dat niet. Tot slot nog iets over nationale identiteit en nieuwe landen. De overheden in pas onafhankelijke Aziatische en Afrikaanse landen proberen het gevoel van nationale verbondenheid en uniciteit te cultiveren. Een moeilijkheid daarbij is dat deze landen nog zo weinig specifiek eigen bezit hebben, althans weinig dat hen met trots vervult. Soms wordt geprobeerd de prekoloniale geschiedenis nieuw leven in te blazen, maar dat heeft weinig zin: de tijdsafstand blijft te groot. Vereenzelviging met hun voorouders onder koloniaal bestuur is ook geen bindend element, want dat zou identificatie betekenen met het concept van de ‘inheemse bevolking’, van de tweederangsburgers dus. Het enige welkome eigen bezit is de vrijheidsstrijd en de ontwikkeling daarna. Maar de kwaliteiten en principes die tijdens de strijd afdoende waren zijn dat niet meer als de onafhankelijkheid goed en wel veroverd is en de sociale, economische, culturele ontwikkeling kan gaan beginnen. Bovendien, nu de kolonisten verdwenen zijn begint op allerlei leefgebieden de beinvloeding door de Westerse cultuur pas goed. De Indonesiërs beschouwen hun pantjasila, de vijf beginselen die het nationale leven moeten leiden, als een heilig, typisch Indonesisch goed, maar wanneer een westeuropese politieke partij deze vijf punten op haar programma zette, met hier en daar misschien iets andere termen voor dezelfde inhoud, zou de kiezer zeggen: ja, die vijf algemeenheden geloof ik wel, maar ik wil weten waarin deze partij zich onderscheidt van andere. De kans dat Afro-Aziatische landen communistisch worden is klein, juist omdat de mensen die het land besturen graag bovenal een afzonderlijk land willen vormen, met het gevoel een afzonderlijke, lofwaardige nationale identiteit te bezitten. Er is meer kans dat de meeste van deze landen een fascistische, expansionistische kant opdrijven, zoals Indonesië en Egypte, met de gemeenschappelijke, dierbare herinnering aan de vrijheidsstrijd als herkenningsmelodie, en als doek voor het bloeden.
Wie in deze landen onverschilligheid aanprijst tegenover het begrip nationale identiteit heeft makkelijk praten. De raad om niet aan een bezit te hechten is bestemd voor de bezitter, niet voor de bezitloze. Pas als een minimumbestaan bereikt is - met bijvoorbeeld een minimum aan nationale (of regionale of lokale) zelfstandigheid, homogeniteit en veiligheid - wordt het tijd het nationale zelfgevoel, zowel in de plus- als in de minrichting, te temperen en te ondermijnen. |
|