Mag ik mijn broeder krenken?
K. van het Reve
Tegen zeker onderdeel van de televisieuitzending van zaterdag 4 januari zijn twee soorten bezwaren geuit. Het zou een inbreuk zijn op de openbare orde en goede zeden - wat als het waar is tot strafvervolging kan leiden -, en het zou krenkend zijn voor de Nederlandse Christenen, wat het programma wel niet strafbaar, maar naar veler oordeel toch laakbaar maakt.
Dat met die openbare orde moet men redelijkerwijs als klinkklare nonsens beschouwen. Minister Bot heeft die mening dan ook niet ongekwalificeerd, maar slechts als zijn ‘voorlopig oordeel’ verkondigd. Er is immers geen schijn of schaduw van bewijs dat door de gewraakte uitzending de openbare orde ook maar een seconde in gevaar geweest is. De minister is wellicht geschokken door het rinkelen van de telefoon gedurende het weekeinde. In werkelijk gevaar zou de openbare orde eerst zijn geweest wanneer de gegriefde Christenen in rumoerige groepen naar Bussum waren getrokken en daar lijf en goed van Peter Lohr c.s. hadden bedreigd. Maar zelfs al was dat gebeurd, zelfs al waren bijvoorbeeld G.K. van het Reve en Mies Bouwman door een troep hitsige ouderlingen geschoffeerd - dan nog is het de vraag of maatregelen tegen die ouderlingen niet meer op hun plaats zouden zijn dan tegen genoemde televisiekunstenaars of de vereniging van radioamateurs waar zij voor optreden.
Ik heb hier ‘ouderlingen’ geschreven en niet bijvoorbeeld ‘paters’, omdat de tekst in kwestie voor katholieken helemaal niet kwetsend was. Dat wordt het best bewezen door de pastoor in Den Bosch, die een bandje met die tekst in de volle kerk likkebaardend afdraaide - zoiets doet men niet als men het werkelijk kwetsend vindt. De goede man maakt, als men zijn tekst leest, de indruk nog nooit van zijn leven gekwetst te zijn geweest behalve als hij gepasseerd werd bij een benoeming. Ons katholieke volksdeel is eenvoudig te weinig ontwikkeld om in staat te zijn tot dit soort gevoelens. Het is veeleer de behoefte om voor vol te worden aangezien, die Lücker c.s. met hun gekwetste protestantse broeders doet meehuilen. Men kan zich een dominee voorstellen die gechoqueerd is door korte rokken of onkuise taal, maar een pastoor niet. Hij staat daarvoor nog te dicht bij de natuur. Godfried Bomans, die mij verleden jaar bij de schrijversactie ook al is bijgevallen, zal dat met mij eens moeten zijn.
Met de goede zeden is het wat Goethe placht te noemen ‘ein eigenes Ding’. Neem iemand die op klaarlichte dag spiernaakt door de Leidsestraat gaat lopen. Een wijze overheid zal in zo'n geval die naakte zo snel en geruisloos mogelijk aan het oog onttrekken, hoewel zij inziet dat hij of zij eigenlijk helemaal geen kwaad doet. Zij weet echter, dat het publiek een zo vergaande afwijking in kleding niet verdraagt, en om wanordelijkheden, lichamelijk letsel, ingedrukte spiegelruiten etc. te vermijden beschermt de overheid de menigte tegen zichzelf en de naaktloper, die trouwens meestal niet goed bij zijn hoofd is, tegen de menigte. Anderzijds echter zorgt zij er voor dat iedere burger een zo ruim mogelijke marge heeft wat betreft de uitmonstering waarin hij zich in het publiek wil vertonen.
De vraag waar Marijnen, Bot c.s. zich door opbellers, boulevardbladredacteuren, ingezonden stukkenschrijvers e.d. voor gesteld zien is nu of wij in dit geval te maken hebben met een soort gedrag dat door zijn volstrekt afwijken van het gebruikelijke een zo grote en zo algemene afkeer wekt dat het als ‘in strijd met de goede zeden’ kan gelden. Dit lijkt mij niet vol te houden. Ik maak mij sterk dat woordelijk dezelfde tekst bij een cabaretuitzending van de K.R.O. bijna onopgemerkt zou zijn gebleven. Wat heeft men eigenlijk gedaan? Men heeft, bij het bespottelijk maken van een niet-religieus verschijnsel - verslaafdheid aan de televisie - gebruik gemaakt van bekende Christelijke teksten en gebaren. Dat is niets nieuws.
Het is hier niet de taak van de overheid om maatregelen tegen de V.A.R.A. te nemen maar om de artiesten van deze omroepvereniging in bescherming te nemen tegen de tyrannie van het bigotte grauw, dat bij ontstentenis van de brandstapel - door Schopenhauer zo aardig de ultima ratio