bekeerden, en dan ook in ernst de marteldood moesten sterven, zo Ardalio, Porphyrius, Gelasius. De bekendste is wel Genesius, die op het ogenblik van zijn bekering uitlegde dat hij de mysteriën, om ze te kunnen bespotten, zo goed had bestudeerd dat hij tot het ware geloof gekomen was.
Het is niet onwaarschijnlijk dat in werkelijkheid de parodiëring van de Christelijke mysteriën even weinig kwaadaardig bedoeld was als die van de heidense, of als Aristophanes' bespotting van de mysteriën van Eleusis in de Kikkers. En tenslotte heeft de mime het gewonnen; Chrysostomus zelf kwam aan zijn verdiende eind nadat hij keizerin Eudokia, die bij een feestelijke gelegenheid mimen liet opvoeren, ‘een Herodias dansend om het hoofd van Johannes’ had genoemd. En wel werd de mime op het Concilium Trullianum in 691 verboden, maar men heeft zich nooit aan dit besluit gestoord, en, zoals bekend, in het Middeleeuwse theater worden de heilige bijbelse geschiedenissen met grove scherts omrankt.
Deze houding, die ik nu maar voor het gemak de spontane houding wil noemen, staat lijnrecht tegenover de moderne, artificiële, houding. Tegenwoordig wordt ernstige, filosofische of wetenschappelijke, profanatie van de godsdienst beschermd door de vrijheid van drukpers. Op de achtergrond van deze tolerantie leeft zoiets als het gevoel dat vele grote ontdekkingen als blasfemieën zijn begonnen - Anaxagoras, Sokrates, Galilei (Copernicus), Darwin, Freud - en dat op levensbeschouwelijk terrein een soort bestand tot ieders voordeel strekt. Als nu de kerken zich voornemen elkaar te tolereren, dan kunnen zij voor de opvattingen daarbuiten niet al te duidelijk een uitzondering maken. Deze tolerantie van wetenschappelijke benadering van religieuze vraagstukken zou het mij bijvoorbeeld mogelijk maken, mits ik het in een onooglijk uitgegeven, strikt wetenschappelijk periodiek met kleine oplaag, in een onemotioneel geschreven artikel publiceerde, dat veronderstelt dat de lezer al volkomen over de feiten is ingelicht, zodat ik met de deur in huis kan vallen, struikelend over minstens 60 noten, om bijvoorbeeld aan te tonen dat de Romeinse soldaat Panther de meest waarschijnlijke vader van Jezus is (dat is heel eenvoudig: elke menselijke vader is waarschijnlijker dan de Heilige Geest, die een wonder is en dus bij definitie onwaarschijnlijk. Een Joodse traditie die niet slechter is dan die van de Evangeliën - die niet zo best is wat het geboorteverhaal betreft, men denke aan de ster, door niemand anders vermeld - noemt Jezus eenvoudig Jeshu b. Pandera: Jezus zou het natuurlijke gevolg zijn van de verhouding tussen Mirjam en Panther, etc.).
Zou ik echter voor de televisie of op het toneel een komische schets willen laten opvoeren, waarin de Heilige Geest, als Romeins soldaat verkleed, net als Zeus toen hij in de gedaante van Amphitryon bij Alkmene Herakles verwekte, Maria zou trachten te verleiden, dan zou zeker de verontwaardiging van het grootste deel van het Nederlandse volk op mij en mijn kinderen vallen.
Wij hebben hier dus een tegenstelling geconstrueerd tussen een moderne houding, die komische profanatie als blasfemie tracht te verbieden, maar ernstige profanatie, als wetenschappelijk onderzoek, moet tolereren, en de antieke houding, die, net andersom, een rationele benadering van de overgeleverde godsdienstige gebruiken als dodelijk voor deze gebruiken beschouwt, en dus met geweld wil onderdrukken - althans de actieve propaganda; onverschilligheid, die in de vijfde eeuw wijd verbreid was, werd niet ernstig opgenomen - maar daarentegen komische profanatie, de burleske, in een voor ons soms onbegrijpelijk enthousiame, toejuichte.
Helaas, deze absolute tegenstelling, die een oplossing schijnt te bieden in de trant van: laten we dan de antieke houding met de moderne kombineren, en profanatie niet meer erg vinden, serieus of niet, zal bij een ander uitgangspunt niet meer dan een nuance blijken te zijn.
Dit uitgangspunt is de volgende stelling: profanatie binnen de groep wordt geduld, jazelfs, op nauwkeurig vastgestelde tijden en plaatsen - in het theater, tijdens bepaalde religieuze feesten waarbij alles mag - bevorderd, mits men er maar van overtuigd is, dat men onder elkaar blijft, het komische niet aggressief bedoeld wordt, zodat men achteraf kan verklaren dat het ‘allemaal maar een