Boosaardig spel
J.P. Guépin
Wilfred Smit, Een harp op wielen, Bert Bakker/Daamen N.V., Den Haag, 1959. ID., Franje, Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1963.
Van Wilfred Smit, die in 1959 debuteerde met Een harp op wielen, verscheen een tweede bundel, Franje. Het motto van de eerste bundel - dat van de tweede kan ik niet begrijpen want het is in het Russisch gesteld - lijkt mij ook van toepassing op de tweede: ‘If “compression is the first grace of style”, you have it. Contractility is a virtue, as modesty is a virtue’. Deze regels, van Marianne Moore, slaan evenwel op een slak.
De verzen van Smit zijn kort, geserreerd, lijken op een soort speelse of boosaardige raadseltjes; in de tweede bundel nog meer dan in de eerste.
In de eerste bundel wordt nog wat ouderwets geflirt met decadentie: Fin de Siècle; Versailles; Rococo; een ‘porceleinen / vergezicht van Sèvres’, in Refugium. Deze sfeer wordt opgeroepen door kleuren: ‘blauwvelouren / handschoen’ in Fin de Siècle; behalve het ‘porceleinen vergezicht’ ook een ‘porceleinen wang’, in Verveling; prachtig is ‘de krijtallée bij dageraad / is zo verstild en rose’, in Carthago 's ochtends.
Daarnaast iets popperigs. Het grote stadskind: ‘de enveloppe / omsluit haar liefderijk, / een pop onder een lila deken’, in Brief; zo in Rococo: ‘dien avond heeft men ons / gekleed te bed gelegd, / als in een rose medaillon / voor iedereen te kijk’, en in het daarop volgende Vlucht: ‘paarden met moe kunstkennersoog / dragen ons, slapende bijouterieën, / nog maar stapvoets verder’. Iets dergelijks komt in Franje maar één keer voor: ‘O onder een stolp / van groen / die vier figuurtjes te bewaren -’, In een park.
In Een harp op wielen zijn daarentegen ‘eryniën (moet zijn “erinyen”) / weggesloten in de honingpot’, Refugium. Het kleine en popperige is soms verbonden met iets vreselijks. Rococo eindigt: ‘en o bepoederde horreur / het clavecin speelt door’; na al het liefelijke van In een park daalt de blik tenslotte ‘tot bij een voetje, / tot bij die staart / vanonder een der rokken’.
Het thema van plotselinge schrik, angst en spijt over iets dat vreselijk kapot gegaan is, is frekwent: ‘van zijn handen is één lang niet heilig meer en één bebloed’, Mijn handen in Een harp op wielen. Vogels worden ‘onbeschrijfelijk verwoest’ aangetroffen (Oiseaux tristes, id.); in Franje waait een paraplu in paniek stuk (In de storm): ‘ik zie heel even nog / in jouw dwaas wit gezicht / de rose tong - o, wij vergaan!’; de tractor heeft de hand van zijn liefste berijder gescheurd (Russisch liedje) en: ‘een bloesem nikte, er kwam een hand / in handschoen haar bedekken, / en de erwt viel, er kwam een schoen / om op haar te staan’ (Parabel).
Ook al wil men mij nu weer een vuilak schelden, de sexuele toespelingen lijken mij evident. Ze zijn ook bewust duidelijk gemaakt. Misschien zou ik zelf achter ‘de grote paarse sering / is met zo'n regen op te geven’ niets gezocht hebben, maar de koppeling met ‘of “er is geen ontkomen aan jouw hand / die vleit, zich tussen mijn knieën wringt”,’ maakt duidelijk dat de twee zinnen ekwivalent zijn (Dagboek).
In Een harp op wielen zou men misschien de Freudiaanse interpretatie van ‘zie je die poort ginds Psyche, / je kent de weg, / toch allang geen kwade droom meer / voorbij die haan - / wanneer er daglicht op hem valt / ontsteekt het slechts, / heb je goed opgelet, / z'n paarse kam en tinnen ogen’, kunnen bestrijden, er op wijzend dat volgens de inhoud van het gedicht de spreker strikt genomen slechts een meisje tijdens een radeloze vlucht moed inspreekt. Maar de titel geeft de sleutel: het vers heet Ontwaken.
Dergelijke raadseltjes met Freudiaanse oplossing komen het meest voor in Franje: ‘Wat dan een stinckende preye / is de mens’ (Zinnebeeld) en vooral Sleutel, met het prachtig obscene: ‘andermans zaken, licht kleverig / als de liefde zelf’, dat eindigt: ‘maar is knarsen niet van verliefdheid licht / onverstaanbaar zijn?’. Plotseling bloed als er iets moois, een kerstboombal, stukgaat betekent geluk, blijkens het frappante einde van Kerst: ‘- scherven, wat bloed, speeksel, geluk’. De liefde wondt: ‘Wat weet ik van je? / rood haar? de tederheid / heeft bij ons huisgehouden; / haar zijden klauwen staan / in je gezicht gescherpt’ (Identiteit, Een harp op wielen). Verschrikking en geborgenheid in de liefde gaan samen in het prachtige Inslapen, dat aan Ontwaken vooraf gaat:
alsof je me niet opmerkt,
noch de snuit onder m'n cape;
die een bijou verloren heeft