filmpjes gegund, en ik heb ze vaak met belangstelling gezien, denkend zoiets als how different from the home life of our own dear Queen. Er komt makkelijk een verlangen naar het primitieve leven bij op, dat ons misschien beter zou schikken dan onze mooie maniertjes; maar zelfs per film gaat dat op den duur over. ‘De dans kan dagenlang doorgaan, dag en nacht’, zei de commentator, en ik voelde mij op slag als een stamlid dat er ieder jaar tegen opziet als een berg. Al die tijd geen jacht, geen kano's en geen slaap; en wie er over klaagt wordt scheel aangezien, want hoewel de diepere betekenis van de dans soms vergeten wordt, zijn wij ons in onszelf toch allemaal nog bewust... als wij tenminste niet helemaal negatief zijn, en eigenlijk overal tegen...
De gedachte was voor mij nieuw, en verhoogde de werkelijkheid van het beeld op het scherm, want tussen de toeziende stamleden stonden een paar van mijn naasten, daar was geen twijfel aan; ik kon het hete zand aan hun voetzolen voelen, en hun ogen die naar links en naar rechts gingen, terwijl zij probeerden aan iets anders te denken maar steeds weer terugkwamen op hetzelfde tema: vervelend, vervelend, ik houd het niet uit, ontzettend, ontzettend vervelend...
Het gebruik van ‘men’: dat zit mij al jaren dwars, ‘men’ is de manier om een groep mensen of het gemiddelde type van een groep aan te duiden wanneer er geen specifieke benoeming mogelijk is, maar zo wordt het haast nooit gebruikt. Steeds weer zie ik in de krant dat men de eerste steen gaat leggen voor het nieuwe gebouw, dat men op de ministersconferentie zondag niet vergadert, dat Ajax misschien kampioen wordt want men voetbalt goed dit jaar.
Volgens mij is dit fout Nederlands, en hinderlijk fout. Men voetbalt goed betekent dat iedereen in het algemeen goed voetbalt, men vergadert zondag niet houdt in dat allerlei niet nader genoemde groepen door de week wèl vergaderen op de ministersconferentie.
Ik zou wel een campagne willen voeren voor de zuivering van het gebruik van men, maar het zou niet anders dan schoolmeesteren zijn. Er is trouwens ook een bekend verschijnsel, het rigorisme van geëxpatrieerden die stijf en strak vasthouden aan gebruiken waar het land van herkomst allang overheen is. Ik heb nog nooit iemand gesproken die mijn ergernis over men deelt, en heb in ieder geval de compensatie van onmatig plezier in uitdrukkingen die ik nu voor het eerst hoor: dat valt best tegen, dat heeft niet nodig, en zelfs, daar eten de honden geen brood van.
Ik heb een lampje gekocht voor bij mijn bed, en ik heb de schroevendraaier genomen en er een stekker aangezet. Toen het brandde zag het er waarschijnlijk ongeveer uit zoals ik gehoopt had. Ik ben op bed gaan liggen maar had geen zin of geen tijd om te gaan lezen en te zien of dat prettig was. Ik ging dus weer overeind zitten, keek nog eens naar het houten stammetje en de kap van een soort betere jute, en vroeg mij af hoe lang het bruikbaar zou blijven. Dat hout, er is geen reden waarom dat kapot zou gaan. Het is er vast nog na mijn dood, dan wordt het door de erfgenamen ingerekend: ‘Wil jij dat, of...?’ Wie het dan krijgt denkt, een lampje kan altijd wel, grappig om te bedenken dat je zo'n ding uitkiest, koopt, nieuw neerzet; wanneer zou het geweest zijn, wat voor een soort dag?
Voor je informatie: op 8 november '63, tegen het eind van de middag toen het na een bewolkte dag juist helder werd maar tegelijk donker; het brandde voor het eerst om tien over half zes. De kap was van een soort pluizige jute, en het licht was geel aan de groene kant; de slaapkamer leek iets op een tropisch aquarium; ik was nog niet helemaal zeker over die kleur, maar dat doet er voor jou niet toe, de kap is natuurlijk allang weg.
Het is de inspanning om altijd min of meer fatsoenlijk te blijven die mij nog eens de das zal omdoen. Ik ben bijvoorbeeld woedend als iemand niet komt wanneer wij