uitblijven. (Denk aan het reeds gezamenlijk presenteren van schilderijen van Mary Bauerminster en muziek van Johann Stockhausen in de musea van Amsterdam, Groningen, Schiedam, Den Haag, Eindhoven). Happenings lokken het publiek uit het kunstwerk samen te spelen.
De nieuwbouw van het Haagse Gemeentemuseum werd omgeven door een schutting die door vele kinderen samen werd geschilderd. Wanneer een oeroud toneelstuk als De Perzen uitgroeit tot een sensatie betekent dat de triomf voor het anonieme koor.
Er zijn veranderingen op til die de musea tot werkelijke kunsthuizen zullen maken. De zeer tegemoetkomende presentering der kunstwerken waarom de Nederlandse musea (op voorbeeld van Sandberg) thans in de wereld befaamd zijn, zal uitgroeien tot een instituut waarin de bezigheid met kunst in ruime omvang wordt mogelijk gemaakt en gestimuleerd. Dat wil niet zeggen dat de toeschouwer in een doorlopende staat van opwinding moet worden gebracht. Het zou een waardevolle bijdrage aan de cultuur zijn wanneer het museum enige rust kan verschaffen. Maar het museum moet ook op gezette tijden de actie ten opzichte van het kunstwerk stimuleren. Rondleidingen, lezingen, fora, het uitgeven van catalogi en andere literatuur zijn daartoe bekende bezigheden. Men kan ze uitbreiden door film-, dans- en muziekavonden, door readings van literaire werken. Door het ‘uitlokken’ van happenings. Door verdergaande automatisering waardoor bv. veelvoudige grammofoonplatenconcerten in luisterzalen mogelijk zijn naast de reeds bestaande lees- en kijkstudiezalen - het is mogelijk een museum tot een dergelijk instituut van bezigheid met kunst te maken, waarin wij ons leven een vorm zien geven en zelf het leven een tijdelijke vorm kunnen geven. Zo'n museum, zo'n creatief centrum, lijkt me een prachtig instituut om op vrije manier geestelijk bezig te zijn na de uren van inspanning op onze fabrieken en kantoren. Het lijkt me een waardevol instituut naast onze sportvelden, gymnastieklokalen, theaters en concertzalen. Het lijkt me ook mogelijk hier een nieuwe functie aan de kunst te geven.
Dit soort ideeën, gevoegelijk uit te breiden en zeer variabel in uitvoering, zijn merendeels door Sandberg gelanceerd. Sandberg volgde weer de moderne kunstenaars in hun opvattingen over het ‘gebruik’ van het kunstwerk. Maar Sandberg heeft niet het laatste woord gesproken, hij heeft
gevraagd om een vervolg. Het lijkt mij de moeite waard voor vele jonge kunsthistorici de dialoog met zijn ideeën en de ideeën van andere kunstenaars en kunstkenners voort te zetten binnen het museum. Het museum kan nog altijd dat waardevolle niveau bieden, die maatstaf waaraan wij kunstenaars en leken ons kunnen toetsen. Het idee van Gans om zich moedwillig met kunstenaars van het tweede plan bezig te houden vind ik belachelijk zolang er nog zovele eersterangs kunstenaars zijn die niet verkopen. In ieder geval moet het museum zijn smaak zo hoog mogelijk houden.
Heeft Gans er misschien wel eens van gehoord dat de verveling des duivels oorkussen is? Ik verveel me bij kunstenaars die Gans nu wil verkopen en die hem zelf twee jaar geleden mateloos verveelden. Die hem nog verveelden toen hij 150 jaar Nederlandse Kunst ging organiseren maar die hij blijkbaar toch inmiddels heeft leren eten. Smaakbederf waardoor Gans wel in staat is de mythe rondom Appel te doen opklaren - waarbij de laatste verschijnt als een zorgvuldig vakbaasje -, maar niet in staat is te zien hoe dat andere publiek van Appel: de Latasters en de Sierhuizen zich door de mythe van Appel hebben laten inpalmen. Ik meen werkelijk dat ook kunstuitingen van het tweede plan het recht hebben op onze aandacht wanneer ze althans niet het genie spelen zoals Lataster en Sierhuis doen.
Een doorstroom via een doorverkoop kan voor het steunen van deze mensen zeer welkom zijn en is ook de kunst welkom, zoals Gans stelt. Het zal overigens niet verhinderen dat de meeste kunstenaars niet gesteund willen worden als kunstenaars van het tweede en derde plan. Hun verlangen zal blijven om tot de ficties van het museum te mogen behoren (wie daar dus ook moge uitmaken wat eerste en tweede kwaliteit is)